Enkele gedichten van Catullus

[vertaald door John Nagelkerken]
 

6

Als jouw liefje charmant en elegant was
zou jij, Flavius, honderduit vertellen
en niet tegen Catullus kunnen zwijgen.
Jij geilt zeker op een of ander hitsig
hoertje: dát wil je liever niet bekennen. 5
Jij brengt niet als een weduwnaar de nacht door:
dat verraadt je vergeefs verstilde bedje,
dat naar Syrische olie geurt en bloemen;
je matras en je kussens zijn versleten,
links en rechts, en het kraken en verschuiven 10
van je beverig bedje wijst op bonken.
Niets, nee niets kan je wangedrag verzwijgen.
Jij had niet van die afgeneukte heupen
als je niet met een liefje aan de rol was. 15
Of je dus met iets moois of lelijks schooiert,
zeg het ons; want ik wil jou en je liefje
graag vereeuwigen in een geestig versje.

 

11

Furius, Aurelius, trouw gezelschap,
of ik reis naar Indiërs, eind der wereld,
waar tot ver de stranden door Eos' golven
dreunend weerklinken,

naar Hyrcanen, fattige Arabieren, 5
boogschutters in Perzië of de Saken,
naar de zee die breed door de Nijl gekleurd wordt
langs zeven monden,

of als ik marcheer over hoge Alpen,
om te zien wat duidt op de grote Caesar, 10
naar de Rijn in Gallië, ruige zeeën,
uiterste Britten,

jullie, steeds bereid om met mij te delen
wat de wil der goden mij maar zal geven,
meldt aan mijn geliefde dit kort berichtje 15
met slechte inhoud:

't is voorbij, ze mag met haar minnaars leven
die ze nu omarmt, tegelijk driehonderd,
maar niet één uit liefde, al ramt ze steeds weer
allen een liesbreuk; 20


laat ze niet als vroeger mijn liefde zoeken:
die brak door haar schuld als een weidebloempje
aan de rand, dat vluchtig geraakt is door het
langsscherend ploegmes.

 

13

Binnenkort zul je lekker bij mij eten
als de goden, Fabullus, jou dat gunnen
en je zelf voor een uitgebreid diner zorgt,
en voor, niet te vergeten, een leuk meisje,
wijn, gepeperde grappen en veel humor. 5
Neem dat allemaal mee, charmante kerel,
dan krijg jij goed te eten: want de beurs van
jouw Catullus zit vol met spinnenwebben.
Maar van mij zul je pure liefde krijgen
of iets heerlijkers, nog veel aangenamers: 10
want ik geef je parfum die liefdesgoden
aan mijn liefste vriendin geschonken hebben.
Ruik je die, dan zul jij de goden smeken
dat je helemaal wordt verneusd, Fabullus.

 

17

O kolonie die feest op uw lange brug wenst te vieren
en voor dansen gereed bent, maar vreest voor wankele pijlers
van een gammele brug die door louter sloophout gesteund wordt
(want straks zakt hij ineen en stort in de drassige diepte):
u gun ik een geschikte brug die voldoet aan uw wensen, 5
dat daar voor Salisubsalus riten kunnen verlopen;
maar gun mij dan een taak die mij luid doet lachen, kolonie.
Ik wil graag dat een zeker man uit mijn stad van uw brugdek
naar beneden stort in de prut van zijn hoofd tot zijn voeten,
maar dan wel waar in uw moeras met zijn stinkende modder 10
de meest smerige diepe poel drabbigheid is te vinden.
Want die man is een ei: hij heeft het verstand van een jochie
van twee jaar dat in slaap valt in vaders wiegende armen.
Al is hij met een schat getrouwd in de bloei van haar jaren,
met een schat die charmanter is dan het tederste bokje, 15
dat bewaking veel meer verdient dan de donkerste druiven,
mag zij flirten zoals ze wil: hij maakt zich er niet druk om,
daarvoor komt hij zijn bed niet uit; maar zoals in een greppel
een els, omgehakt met de bijl uit Ligurië, stil ligt
zonder dat hij er meer van merkt dan wanneer hij er niet was, 20
zo ook, tot mijn verbijstering, ziet en hoort hij er niets van;
wie hij zelf is en of hij leeft of niet leeft weet hij ook niet.
Hem wil ik nu vanaf uw brug laten vallen, voorover:
dan wordt hij misschien plotseling uit zijn slaapziekte wakker,
laat hij die op-zijn-rug-houding in de modderpoel achter 25
als een ezel zijn hoefomslag in de zuigende kleigrond.

 

25

Jij, flikker Thallus, zachter dan de vacht van een konijntje,
weker dan ganzenmerg of dan de lelletjes van oortjes
of dan een slappe ouwemannenpiemel en dan spinrag,
jij Thallus, ook roofzuchtiger dan wervelende winden
zodra de Maan laat zien dat zelfs de rokkenjagers gapen, 5
stuur mij mijn jas terug waar je de hand op wist te leggen,
en mijn servet uit Saetabis, de doekjes van de Thyni,
die jij zo dom alom laat zien alsof het oud bezit is.
Week nu je kleffe klauwtjes ervan los en stuur ze mij weer,
want je fluwelig flankje of je mollig mietenpootje 10
wordt anders schandelijk door brandend geselmerk bekrabbeld;
straks dans je niet van wellust, maar van pijn zoals een scheepje
dat op de hoge zee verrast wordt door bezeten winden.

 

26

Jullie buitentje, Furius, is niet aan
Auster blootgesteld, ook niet aan Favonus,
woeste Boreas of Afeliotes,
nee, aan een hypotheek: ruim vijftienduizend.
Wat een ziekteverwekkende depressie. 5

 

28

Metgezellen van Piso, arme garde
met je lichte bepakking, goed te dragen,
mijn Veranius en mijn vriend Fabullus,
maken jullie het goed? En leden jullie
bij die zak wel voldoende kou en honger? 5
Hebben jullie verlies kunnen noteren,
net als ik toen ik zelf in het gezelschap
van mijn praetor geen winst heb kunnen boeken?
Want jij, Memmius, kon mij lang en hevig
als een slaaf met je stijve paal verneuken. 10
Voor zover ik kan zien trof jullie eender
lot: want jullie zijn ook door net zo'n oetlul
flink genaaid. Zoek dan ook geachte vrienden.
Aan u mogen de goden rampspoed geven,
u schandvlekken van Romulus en Remus. 15

 

41

Ameana, dat afgeneukte mokkel,
eist een som van niet minder dan tien meier,
ja die del met dat vieze varkensneusje,
de vriendin van dat Formiaanse bankroet.
Kom verwanten, die voor het meisje zorgen, 5
roep uw vrienden en artsen in bespreking.
Want ze is niet goed snik: ze vraagt te weinig
aan het spiegelend brons hoe ze er uitziet.

 

42

Help mij allemaal, hendecasyllaben,
kom mij allen te hulp van alle kanten.
Want een smerige slet denkt dat ik gek ben
en zegt dat ze me jullie wastabletten
niet teruggeven wil: te gek voor woorden. 5
Kom op, achter haar aan, we gaan ze halen.
Weet je niet wie ze is? Je ziet haar ginder
hoerig lopen en als een slecht actrice
met het smoel van een jonge pitbull grijnzen.
Kom, omsingel haar en vraag om de plankjes. 10
'Vuile slet, geef terug die opschrijfplankjes,
geef terug, vuile slet, die opschrijfplankjes.'
O jij trekt je er niets van aan, jij sloerie,
del of wat er voor ergers valt te noemen.
Maar ook dat, denk ik, zal nog niet genoeg zijn. 15
Als het nodig is, moeten we het schaamrood
aan dat ijzeren hondensmoel ontwringen.
Dus roep nog eens, maar nu met luider stemme:
'Vuile slet, geef terug die opschrijfplankjes,
geef terug, vuile slet, die opschrijfplankjes.' 20
Nee, we schieten niets op, het helpt geen meter.
Jullie moeten een ander strijdplan maken
waarmee jullie misschien iets meer bereiken.
'Kuise maagd, geef terug die opschrijfplankjes.'

 

45

Toen Septimius Acme, zijn geliefde,
in zijn armen hield, zei hij: 'Lieve Acme,
als ik niet dolverliefd ben en voor altijd
alle jaren aaneen jou wil beminnen,
zo verliefd als een dolverliefde zijn kan, 5
mag ik eenzaam een grauwe leeuw ontmoeten
in heet Indië of in de Sahara.'
Zo sprak hij; Amor nieste aan de rechter-,
net als eerst aan de linkerkant, instemmend.

Acme neeg met haar hoofdje achterover, 10
drukte toen op de liefdedronken oogjes
van de jongen met rode mond een kusje
en sprak: 'Laten wij dan die ene meester,
schat Septimius, steeds als slaven dienen,
daar bij mij een veel laaiender en feller 15
liefdesvuur in het zachte merg blijft smeulen.'
Zo sprak zij; Amor nieste aan de rechter-,
net als eerst aan de linkerkant, instemmend.

Nu, op basis van een zo gunstig teken,
kan hij haar, kan zij hem alleen beminnen. 20
Dolverliefd kiest Septimius slechts Acme
boven Syrië of het land der Britten.
Trouw leeft Acme haar liefdeslusten louter
op Septimius uit: ze wil geen ander.
Wie zag ooit een gelukkiger stel mensen, 25
wie zag Venus met gunstiger gesternte?

 

46

Zie, de lente brengt reeds ontvrozen zoelte,
en de razende hitte van de keerkring
raakt verstild door de zachte bries van Zefyr.
Zeg vaarwel nu aan Phrygië, Catullus,
en het vruchtbare land van heet Nicaea, 5
vlieg naar Azië's veelgeroemde steden.
Ja, je bent nu nerveus, verlangt naar zwerven,
blij van zin voelt je voet de kracht al groeien.
Zoet gezelschap, vaarwel, geliefde vrienden,
die met mij eens van verre zijn vertrokken 10
en langs allerlei wegen huiswaarts keren.

 

51

Hij lijkt mij gelijk te zijn aan een godheid,
hij -vergeef me- goden te overtreffen,
die terwijl hij voor je zit jou steeds aan kan
kijken en horen

hoe jij lieflijk lacht, wat mij, arme, van mijn 5
zintuigen berooft: want zodra ik jou maar
zie, verlies ik, Lesbia, het vermogen
(om iets te zeggen):

dan verstijft mijn tong, diep in lijf en leden
graast een ijle vlam, en mijn oren suizen 10
door hun eigen ruis, dubbel dekt mijn beide
ogen het duister.

Niets doen geeft, Catullus, aan jou problemen.
Jij wordt opgewonden en driest van niets doen.
Niets doen heeft zelfs steden en rijke vorsten 15
vroeger vernietigd.

 

57

Wat een schitterend paar verlopen flikkers
zijn Mamurra, dat hoerenjong, en Caesar.
En geen wonder: want beiden zijn besmet met
onuitwisbare, identieke vlekken,
hij in Formium, Caesar hier in Rome. 5
Even ziekelijk, echte tweelingbroeders,
schaven zij aan hun kennis in één bedje,
in het overspel beiden net zo gulzig,
vriendjes die concurreren met de meisjes.
Wat een schitterend paar verlopen flikkers. 10

 


Kox is erg blij, dat John Nagelkerken hem deze vertalingen ter publicatie op het internet heeft aangeboden. Eerdere vertalingen die Nagelkerken in boekvorm heeft gepubliceerd van de fabels van Phaedrus en de Cyropaedia van Xenophon werden uitstekend ontvangen door het publiek. John legt nu de laatste hand aan een integrale vertaling van de gedichten van Catullus. Kox Kollum biedt zijn bezoekers de mogelijkheid al vast kennis te maken met een kwalitatief hoogstaande selectie. Het zijn zeker niet de kinderachtigste gedichten die je hier vindt: Kox hoopt, dat ze niet door je familiefilter onleesbaar zijn gemaakt ...