Vergilius
Aeneis
Klassieke Galerij
Nummer 154
Onder de redactie van A.J.M.Pelckmans, directeur N.V. De Nederlandsche
Boekhandel
Publius Vergilius
Maro
Aeneis
in Nederlandse
verzen nagevolgd
door
Dr. A. Rutgers van der Loeff
Amsterdam
Wereldbibliotheek N.V.
1965
IV
De koningin door
liefdes pijl gewond,
voedt in haar aadren een verborgen vuur:
telkens weer denkt zij aan zijn heldenmoed,
zijn eedle stam, zijn woorden en gelaat;
haar diep gevoel vergunt geen lichaamsrust. 5
Toen ochtendgloren 't nieuwe zonlicht bracht
en vochtig duister van de hemel dreef,
sprak zij, verward, haar lieve zuster toe:
"Anna, wat houdt mij slapeloos in angst!
Wat vreemdeling betrad ons woonverblijf! 10
Zijn schijn, zijn wezen en zijn levenswerk!
Ja, waarlijk stamt hij van de goden af!
't Zijn laaggeboornen die de vrees verraadt;
maar hij heeft zwaars beleefd en groots verricht.
Als niet 't besluit mij vaststond nimmermeer 15
een echtverbintenis weer aan te gaan
sinds rouw mijn loon voor eerste liefde werd,
als daardoor niet mij 't huwlijk was vergald,
dan zou hier kans tot struiklen zijn ... misschien.
'k Beken dat na Sychaeus' droevig lot, 20
na 't moordbloed dat mijn broeder zelf vergoot,
geen ander ooit mijn hart aan 't wanklen bracht;
maar thans herken ik sporen van weleer.
Moog' echter in de afgrond ik verzinken
of, doodgeslagen door een bliksemstraal, 25
verdwijnen in het duister schimmenrijk,
voordat 'k mijn trouw, mijn eerbaarheid verzaak!
Die 't eerst mij liefhad, nam mijn liefde mee
en moet ze bij zich houden in zijn graf."
Zo sprekend stortte zij een tranenvloed.
Haar antwoordd' Anna: "Zuster die mij lief 30
als 't levenslicht zijt, wilt in eenzaamheid
en droefnis g' uw jonkheid doen vergaan,
verstoken van der min genot en vrucht?
Meent gij dat dit der doden as verlangt?
Mocht nimmer u een bruidegom vermurwen, 35
noch hier, noch eerder in uw vaderstad,
zelfs niet Iarbas onder zoveel vorsten
van 't zegezwanger Africa, - zult gij
ook tegen liefde strijden die u lokt?
Bedenkt gij niet, in wat voor land gij woont?
Onoverwinlijke Gaetuliërs, 40
Numidiërs op paarden zonder toom
en barre zee aan d' ene kant, aan d' andre
woestijngebied met Bedoeïnen-volk,
en dan nog wat uit Tyrus ons bedreigt!
Voorwaar het schijnt niet zonder godsbestel 45
en Juno's gunst, dat deze wapenmacht
door wind en golven hier is heengeleid.
Zulk een verbinding moet ons welkom zijn.
Geholpen door Trojanen zal de roem
der Puniërs verrijzen hemelhoog.
Smeek offrend dan de goden om verlof, 50
vier uw gastvrijheid bot en houd hen hier,
zolang de winterstorm onveilig blijft
en d' averij der vloot niet is hersteld!"
Zo blies de vonk der liefde zij tot vlam
door hoop, waar schaamt' en weifeling voor week. 55
Eerst gingen zij der goden tempels langs
en baden bij elk altaar om hun gunst.
Zij slachtten schapen voor Demeter, Phoebus
en Bacchus, maar voor Juno bovenal
wier macht de band des huwelijks beschermt.
De wonderschone Dido plengde 'n schaal 60
op 't voorhoofd van een blinkend witte vaars,
schreed langs 't altaar vóór godenaangezicht,
vierd' offerfeest en speurd' in open borst
van slachtvee naar voorspellend ingewand.
Hoe weinig toch vermag de wichelkunst!
Wat baat in hartstocht offer en gebed? 65
Een zoete vlam verteerde 's levens merg
en heimlijk borg haar borst een diepe wond.
Onheilig vuur dreef Dido door de stad,
zoals een hinde die in Cretisch woud
van verre onverhoeds een herder trof 70
met 'n pijlschot zonder dat hijzelf het wist:
zij doolt de bossen van de Dicte door,
maar doodlijk steekt de schicht haar in de flank.
Door alle straten
leidde zij haar gast,
de rijkdom tonend van de jonge stad. 75
Soms wil zij spreken, maar zwijgt plotsling stil;
soms wil zij 's avonds aan een gastmaal weer
in haar verdwazing 't zelfde nog eens horen
terwijl, als eerst, zij aan zijn lippen hangt.
Als zij uiteengaan in de late maan 80
en reeds der sterren vlucht tot slapen lokt,
treurt zij vereenzaamd op haar weduwbed,
hoort hem en ziet hem die niet bij haar is,
of houdt Ascanius op schoot, dat beeld
zijns vaders, liefde paaiend met een mom. 85
Het bouwen van de torens schiet niet op;
geen wapenhandel oefent meer de jeugd;
aan havens en bastions wordt niet gewerkt:
gestaakt is d' arbeid aan de vestingwal
waarvan de trans reeds dreigend zich verhief.
Maar toen de gemalin van Jupiter 90
bemerkte, dat zij zo bezeten was
en niet weerhouden werd door eergevoel,
sprak zij tot Venus: "Waarlijk hoge roem
en rijke buit behaalt gij, met uw zoon,
als gij, twee goden, één vrouw overwint! 95
't Ontgaat mij heus niet dat gij waart bevreesd
voor 't hoog gevaarte van mijn nieuwe stad.
Maar wat moet 't einde zijn van deze strijd?
Was vreed' en huwlijk ons geen beter doel?
Gij hebt verkregen wat gij had verlangd: 100
van liefdes waanzin blaakt de koningin.
Laten wij samen hun gemeenschap dan
regeren! Laat zij als de gemalin
van deez' Trojaan hem dienen, en haar volk
als bruidsschat brengen onder uw bewind!"
Daarop sprak Venus - want zij voelde wel 105
hoe huichelend z' Itaaljes toekomstmacht
verleiden wilde naar Carthaags gebied -:
"Wat dwaas zou zo iets afslaan en met u
op voet van oorlog liever willen zijn?
Als, wat gij voorstelt, ons maar mooglijk blijkt!
Ik weet toch waarlijk niet, of Jupiter 110
gedoogt dat 't Punisch en 't Trojaanse volk
verbonden worden onder één gezag.
Gij zijt zijn gemalin. Stel hem de vraag!
Als gij mij voorgaat, dan volg ik u na."
Juno antwoordde: "Ja, dat is mijn zaak. 115
Maar luister nu, hoe ik in 't kort verklaar
dat kan gebeuren wat gebeuren moet!
Aeneas en die arme Dido gaan
ter vroegt' op jacht zodra de dageraad
de wereld met zijn stralen weer ontdekt.
Terwijl hun ruiterstoet door d' omtrek speurt 120
laat ik op hen een hagel-onweer los,
waarvoor 't gevolg in duisternis verstuift.
Aeneas zal met Dido schuilen gaan
in één spelonk waar ik aanwezig ben
en met uw wil hen in de echt verbind." 125
Ja knikte Venus en weerstond haar niet,
maar lachte heimlijk om zo loze list.
De dageraad rees
op uit d' Oceaan,
en uit de poorten stroomde 'n ridderstoet 130
met netten, strikken, sprieten breed van blad,
bereden stalknechts en veel hondgeblaf.
Nog toefd' in haar salet de koningin;
maar hoge heren wachtten vóór haar deur.
Haar ros in purpertooi kauwt 't schuimend bit. 135
Zij treedt te voorschijn, door gevolg omstuwd:
borduursel zoomt haar mantel, gouden blinkt
haar pijlkoker, 't omhulsel van haar hoofd,
de gespen van haar karmozijn-gewaad.
Iulus en Trojaanse ridderschap 140
gaan gaarne mee; maar boven hen steekt uit
Aeneas zelf, hun leider en hun vorst.
Zoals wanneer Apollo Xanthus' stroom
verlaat voor Delos, zijn geboortegrond,
en daar de reidans instelt - om 't altaar 145
rumoeren Scythen, Thraciërs, Cretensers;
hij schrijdt de Cynthus over, lokkenpracht
in goud gevat en vers met loof bekranst;
zijn schouders ramlen met zijn wapentuig -,
zo wakker schreed Aeneas allen vóór,
zo blonk de schoonheid uit van zijn gelaat. 150
Toen 't jachtterrein in 't hoogland was bereikt,
sprong menig steenbok daar de rotsen af
en elders snelden herten over 't veld,
in wolken stof, verenigd op de vlucht. 155
Ascanius reed fier de vlakte door,
draafd' allen haast voorbij en hoopte dat
bij 't weerloos wild een schuimend everzwijn
of 'n rosse bergleeuw zich vertonen zou.
Maar ondertussen rolde 'n onweer aan 160
met regenvlagen en met hagelslag.
Gevolg uit Tyrus, Trojes ridderschap
en Venus' kleinzoon scholen her en der,
terwijl de beken gutsten van de berg.
In één spelonk belandden Dido en 165
Aeneas. Aard' en Juno, bruidsvoogdes,
bezorgden 't teken: aan de hemel blonk
van huwlijksfakkels gloed, op hoge top
weerklonk der nimfen ritueel gehuil.
Die dag begon voor Dido ongeluk
en dood. Noch schijn-fatsoen, noch goede naam 170
weerhield haar; en geheim hield zij het niet,
maar noemde huwlijk, wat een misstap was.
Door Libya verspreidde
zich de Faam,
die vlugger is dan enig ander kwaad.
Zij groeit van 't gaan en neemt in krachten toe: 175
eerst angstig klein, rijst spoedig zij omhoog
en raakt de wolken, schrijdend op de grond.
De Moederaarde heeft, in toorn ontbrandt [sic!
KK],
haar voortgebracht als zuster der Giganten,
voetsnel en vleugelvlug, ontzaglijk spook 180
met onder elke veder, wonderbaar,
een wakend oog, een luistrend oor, een mond
waarin de tong van spreken nimmer rust.
's Nachts vliegt zij suizend door de donkre lucht
en gunt geen ogenblik zich zoete slaap; 185
maar overdag houdt zij de wacht op 't dak
of op een toren en verschrikt een stad
als bode van veel laster en veel waars.
Toen strooide graag zij losse praatjes uit
van wat gebeurd was of ook niet gebeurd: 190
"Aeneas is uit Troje hier beland,
met wie de schone Dido zich verbindt.
Nu koestren zij elkaar in weeldrigheid
de hele winter lang, en vuige lust
vergeet de plichten van het staatsbestuur."
Zo sprak de demon, en het volk haar na. 195
Tenslotte drong zij tot Iarbas door
en vulde 's konings hart met felle toorn.
Die zoon van Ammon en een Berber-nimf
had in zijn rijksgebied een honderdtal
altaren opgericht voor Jupiter 200
met eeuwig vuur en eeuwge offerdienst
bij honderd tempels, kwistig bloembekranst.
Buiten zichzelf door 't ergerlijk gerucht,
bad hij vóór 't altaar op gewijde grond,
de handen tot de hemel uitgestrekt: 205
"Almachtig Heer, voor wie het Moren-volk
bij 't maal de erewijn te plengen pleegt,
aanschouwt gij, Vader, dit? Of huivren wij
om niet, als gij uw bliksem drilt en zijn
uw donderslagen slechts een loos alarm? 210
Een vrouw die, zwervend, zich een klein terrein
in mijn revier gekocht had voor haar stad,
om daar, met mijn verlof het strand te ploegen
en koningin te spelen, heeft mijn hand
versmaad, maar kiest Aeneas tot gemaal.
Die Paris met zijn halfverwijfd gevolg, 215
met Turkse tulband om zijn glimmend haar,
geniet zijn prooi; mijn eredienst aan u,
mijn hoogste roem bleek louter ijdelheid."
Hem hoorde Jupiter vóór 't altaar bidden
en wendd' opmerkzaam d' ogen naar 't paleis 220
waar 't minnend paar een hoger doel vergat.
Zijn zoon Mercurius gaf hij 't bevel:
"Laat zefiers thans uw vleugelvoeten dragen
Carthago-waarts, waar die Trojaanse prins
zijn eigen idealen tegenhoudt. 225
Breng hem mijn boodschap, door de lucht gesneld!
Niet zó had hem zijn moeder mij beloofd
en tweemaal uit der Grieken hand gered;
Italisch krijgsrumoer en toekomstbeeld
zou hij regeren en een heldenstam 230
grondvesten voor een énig wereldrijk.
Als zulk een roem hem niet tot spoorslag dient
en hij voor eigen eer geen moeite doet, -
gunt hij Ascanius zijn Rome niet?
Wat wil of hoopt hij bij vijandig volk 235
dat hem aan toekomstland en kroost onttrekt?
Aan boord! Laat dat in 't kort mijn boodschap zijn."
Gehoorzaam aan 't bevel zijns vaders bond
hij zich de gouden vleugelschoenen aan,
die hem hoog over zee en over land 240
doen varen op de adem van de wind.
Hij greep de staf waarmee hij zielen roept
uit 't schimmenrijk of daarheen begeleidt
en ogen, slapend, sluit of, dood, ontsluit.
Hij mende winden, zwom de wolken door. 245
Reeds zag de kruin hij en de steile flank
van Atlas die de hemelkoepel schraagt,
de berg wiens denbegroeide kop altijd
omwolkt is en omwaaid, wiens schouders sneeuw 250
bedekt, wiens ijsbaard beken stromen doet.
Daar hield hij stil in vleugelevenwicht
en sprong recht naar beneden op de zee
als 'n zeemeeuw die om klippen en bij 't strand
laag over golven scherend, vissen jaagt. 255
Zo vloog Mercurius, van moeders vader
afkomend, tussen aard' en hemel door
naar 't zandrijk strand van d' Afrikaanse kust.
Toen hij met vleugelvoeten 't stadskwartier
bereikt had, vond hij daar bij 't stichtingswerk 260
Aeneas. Zijn juweelbesterde zwaard
en gouddoorweven purpermantel waren
geschenken der Carthaagse koningin,
die eigenhandig zij vervaardigd had.
Verwijtend klonk het: "Zo vergeet gij dus 265
uw eigen taak en uw toekomstig rijk,
terwijl gij hier Carthago medesticht
als prins gemaal! De hemelkoning zelf
zendt uit Olympisch licht mij tot u neer
met deze boodschap, vliegend door de lucht: 270
Wat wilt of hoopt gij, toevend in dit land?
Als eigen roem u niet tot spoorslag dient,
bedenk dan wat uw zoon te wachten staat,
uw erfgenaam Iulus, voorbestemd
tot Romes land en Italiaanse macht!" 275
Zo sprekend loste zich Mercurius
in ijle lucht op en onttrok zich aan
der mensen ogen in onzichtbaarheid.
Wat hij gezien had, sloeg Aeneas stom
en kneep in huivering de keel hem toe. 280
Hij wenst zich weg uit deze lustwarand,
ontsteld door zulk een goddelijk bevel.
Maar wat te doen? Hoe dit de koningin
zo mee te delen, dat zij 't dragen kan?
Gedachten vliegen rustloos heen en weer 285
en jagen rond naar uitkomst hoe dan ook.
Al weifelend scheen hem dit de beste weg:
Serestus, Mnestheus en Sergestus moesten
de schepen heimlijk zeilree maken en
de manschap samenbrengen op het strand,
ontveinzend wat voor nieuws er werd bedoeld. 290
Hijzelf zou, daar de dierbre Dido niets
vermoedd' en zich hun liefde blijvend dacht
een goed moment afwachten om 't geschikt
en zachtjes in te leiden. - Ieder deed,
wat hij beval, met graagt' en talmde niet. 295
Maar zij - wie kan
een minnend hart ontgaan? -
voelt reeds te voren, wat van verre dreigt,
en vreest de veilge schijn. Het boos Gerucht
verklapt haar, dat de vloot wordt opgetuigd.
In radeloosheid raast zij door de stad 300
gelijk 'n Maenade, door mysteriedienst
in geestvervoering bij het nachtlijk feest
waartoe op de Cithaeron Bacchus roept.
Tenslotte sprak zijzelf Aeneas aan:
"Dacht, valsaard, gij, uw schanddaad onontdekt, 305
in stilt' er, uit mijn land, vandoor te gaan?
Weerhoudt u onze liefde niet, mijn trouw,
het naadrend einde van mijn wrede dood?
Waagt g' uit te zeilen in de winter zelfs
en stormen te trotseren ver op zee? 310
Als niet een vreemd en onbekend terrein
maar 't oud en steeds beminde vaderland,
als Troje 't wit was van uw roekloosheid ...!
Ontvlucht gij mij? - Ik smeek u bij mijn tranen,
uw eigen rechterhand - meer heb ik niet -, 315
bij 't echtverbond waartoe besloten was,
bij al wat ik u weldeed of van mij
u immer lieflijk was: heb medelij
met mijn ellend' en blijf niet onvermurwd!
Om u ben ik gehaat bij Berber-sjeiks 320
en eigen volk. Om u heb ik mijn eer
zelfs prijsgegeven, die mijn glorie was.
Tot welk een ondergang verstoot gij mij,
mijn gastvriend die mij eens een echtvriend waart!
Moet ik maar wachten tot Pygmalion,
mijn broeder, deze stad verwoesten komt 325
of mij Iarbas buitmaakt als slavin?
Als mij een kind van u geboren was,
als hier een zoontj', uw evenbeeld wellicht,
kon spelen, waar mijn man mij achterliet,
dan zou ik niet zo troostloos eenzaam zijn." 330
Hij hield, door Jupiters vermaan gesterkt,
zijn ogen onbewogen en verbeet
zijn lijden. Eindlijk sprak hij: "Koningin,
alwat gij voor mij deedt, blijft mij bewust;
en altijd zal Elissa ik herdenken, 335
zolang de geest nog helder in mij leeft.
Een enkel woord tot verontschuldiging:
aan heimlijk vluchten heb ik niet gedacht
en huwlijksplannen nimmer voorgewend.
Indien ikzelf mijn wegen leiden kon 340
en 't lot bestieren naar mijn eigen wens,
zou 'k mijn Trojaanse, vaderlandse grond
bewonen en een nieuwe koningsburcht
daar bouwen voor mijn overwonnen volk.
Maar nu beveelt 't orakel mij als doel 345
het roemrijk land Italia t' aanvaarden:
dat is mijn liefde, dat mijn vaderhuis.
Als hier in Africa uw Tyrisch volk
zich nestlen mag, moet dan 't Ausonisch land
mijn Teucrers niet gegund als vreemd gebied? - 350
Wanneer de nacht het aardrijk overhuift
en sterren fonklen aan de hemelboog
maant in de droom mij vaders troebel beeld
en altijd overdag mijn lieve zoon
wie ik 't hem toegezegde rijk onthoud. 355
Nu - 'k zweer 't bij beider hoofd - heeft Jupiter
zijn tolk de lucht door op mij afgestuurd:
ik zag de god door helder licht omstraald
naar binnen komen, hoorde zelf zijn woord ...
Kwel u en mij niet langer met uw klacht! 360
Mijn doel is mij gesteld door hoger macht."
Met afkeer bleef haar blik op hem gericht
en mat hem op en neer van links naar rechts;
maar eindlijk brak haar toornig zwijgen los:
"Niet Dardanus is vader van uw stam, 365
uw moeder geen godin. Dat trouwloos hart
is door de barre Caucasus verwekt,
gezoogd door een Bengaalse tijgerin.
Wat zou ik veinzen, wat verwacht ik nog?
Geen weerschijn en geen weerklank vond mijn smart,
mijn kreet, mijn liefde, mijn rampzaligheid. 370
Wat ergers kan er zijn? Noch Jupiter,
noch Juno ziet dit onverschillig aan.
Der mensen dank ...! Berooid schipbreukeling
heb 'k opgenomen als mijn troongenoot,
zijn vloot en manschap uit verderf gered ... 375
Wraak, wraak! - Nu brengt Apollo's wichelkunst,
ja zelfs een afgezant van Jupiter
uit hoge hemel gruwelijk gebod ...,
alsof der goden eeuwge rust zo iets
bekommert! - Neen, ik houd u hier niet vast. 380
Ga heen, zeil uit naar uw Italia!
Als godengunst en -macht nog iets vermag,
zult gij dit boeten op der klippen steen,
vergeefs ten hemel krijtend Dido's naam.
Afwezig, zal ik met een hellevlam
u achtervolgen; en als kille dood 385
mijn lichaam en mijn ziel gescheiden heeft,
zal overal mijn schim uw schuld omwaren.
In d' onderwereld zij uw straf mijn troost!"
Haar woorden stokten, en zij vluchtt' ontzind
naar binnen, weg van hem die nog zoveel
te zeggen had, maar niet meer zeggen kon 390
in tweestrijd. Dienaressen legden haar
bezwijmd te bed in marmren slaapvertrek. -
De vrome held Aeneas wilde wel
haar leed verzachten en haar kommer troosten,
door liefde diep ontroerd en medelij,
maar volgde toch zijn weg, zijn dure plicht. 395
De Teucrers pakten
aan en trokken fluks
de schepen van het strand: dra dreven die
geteerd en wel. Gauw haalden z' uit het bos
ook verse riemen, amper afgewerkt. 400
Men zag hun opkomst uit de hele stad,
zoals wanneer soms mieren 'n grote hoop
van haver plundren tegen wintertijd:
langs 'n smal pad over 't veld een zwarte schaar
die voortkruipt met de buit; zij duwen deels
de dikke korrels met hun schouders voort, 405
deels letten z' op als officieren, dat
het niet te langzaam gaat of uit 't gelid;
het paadje wemelt van dat drukke werk. -
Wat moest dit schouwspel Dido voelen doen,
wat klachten slaken, toen zij wijd en zijd,
uit haar kasteel, van zulk een druk rumoer 410
het strand en 't vlak der zee krioelen zag!
Hoe wordt ons hart geknecht door liefdes macht.
Tot tranen werd zij weer, tot smeken weer
gedwongen, tot verneedring van haar trots,
en liet niets onbeproefd, schoon stervensmoe. 415
"Gij ziet wel, Anna, hoe het hele strand
van alle kanten volloopt, hoe de vloot
op uitvaart staat met kransen om de boeg.
Verdragen kan ik wat 'k verwachten kon.
Maar willig toch nog dit verzoek mij in! 420
Gij immers stond bij hem in hoge gunst;
aan u vertrouwde hij geheimen toe,
die trouweloze vriend; gij kent zijn zwak.
Ga smeken, zuster, onze trotse gast!
Nooit heb ik met de Grieken saamgezworen 425
op Aulis' zee tot Trojes ondergang,
nooit 't graf geschonden waar Anchises rust ...
Wat weigert hij dan koppig mij gehoor?
Waartoe die haast? Laat hij, als laatst bewijs
van liefde, wachten tot het weer zijn vlucht 430
bevordert! Niet het huwlijk, dat hij brak,
verlang ik, afstand niet van toekomstdroom,
slechts ijdel uitstel, slechts een kort respijt,
totdat het noodlot mij berusting leert.
Dit is, helaas, mijn allerlaatst verzoek 435
waarvoor als loon ik dank bied tot de dood."
Zulk smeken, zulke jammerklachten bracht
haar zuster over. Hij werd niet vermurwd
door tranen noch door woorden. Noodlotsdwang
en godenwil ompantserden zijn hart. 440
Zoals wanneer de bergwind 'n oude es
t' ontwortlen tracht, nu hier-, dan daarvandaan:
zijn kruin kreunt en zijn afgerukte loof
bevloert de grond; zijn stam buigt heen en weer,
maar klampt zich vast en wortelt even diep, 445
als hoog hij naar de hemel zich verheft, -
zo werd de held bestormd door smekend woord
en voelde diep van binnen innig leed,
maar bleef standvastig ondanks tranenvloed.
Toen riep de koningin,
door 't lot verschrikt, 450
de dood: het leven was haar waardeloos.
Tot stijving in 't besluit te sterven zag
zij eens bij 't offren - gruwelijk gezicht! -,
hoe heilge wijn, die zij aan 't plengen was,
veranderd werd in donker lijkenbloed. 455
Haar zuster zelfs vertelde zij dit niet.
Een marmertempel voor haar echtgenoot
bevond zich in 't paleis, met witte vachten
en groenfestoenen telkens vers gesmukt.
Daaruit vernam zij dikwijls zijn geroep, 460
wanneer het nachtlijk duister d' aard' omving,
en somber uilgekras van 't hoge dak
waar eenzaam vogelleed ten hemel kloeg.
Ook veel voorspellingen uit oude tijd
vervulden haar met angst en huivering. 465
Soms droomde zij, hoe haar Aeneas zelf
voortjoeg, of hoe zij in verlaten land
en eenzaam dolen steeds haar burgers zocht -,
zoals in waanzin Pentheus 'n furieschaar,
twee zonnen en een dubbel Thebe zag, 470
of op 't toneel Orestes vlucht voor 't beeld
van zijn vermoorde moeder die verschijnt
met fakkels en met slangen: wraakgestalten
versperren hem de poorten van 't paleis.
Zichzelf te buiten door het lijden en
tot sterven vast besloten, zocht zij slechts 475
de juiste wijze en de juiste tijd,
maar sprak hoop veinzend met verborgen plan
haar diep bedroefde zuster aldus toe:
"Er is een weg - wees, Anna, lief voor mij! -
hem vast te houden of mij los van hem.
Aan d' Oceaan waarin de zon verzinkt, 480
ligt 't land der verre Zuiderlingen, waar
Atlas de sterrenhemel onderstut.
Daar wees men mij een Berber-priesteres
die 't heiligdom der Hesperiden met
een draak bewakend, hem zijn voedsel gaf 485
van honingkoeken en papaverzaad.
Haar toverspreuken kunnen liefde lokken
of, als zij wil, verdrijven, 'n waterstroom
doen stilstaan, sterren wentlen achteruit.
Zij roept 's nachts geesten op en kan de grond 490
doen loeien, essen dalen van hun berg.
Bij alle goden en uw dierbaar hoofd,
ongaarne zoek ik heil in toverij!
Laat heimlijk op een binnenhof een mijt
opstaaplen, breng het wapentuig daarheen
en 't andre wat hij vluchtend achterliet, 495
ook 't bruidsbed dat mijn diepe schande zag!
Al wat aan hem doet denken en zijn schuld,
moet weg. - Zo wil 't de priesteres ... en ik."
Verblekend zweeg zij stil; maar Anna dacht
niet, dat dit offer zelfmoord dekken moest, 500
en dat hier erger rouw te vrezen stond
dan bij Sycaeus' dood. Zij deed haar taak.
De koningin versierde
't binnenhof,
waar hoog van dennen- en van eikenhout
de mutserd zich verhief, met somber groen 505
cypressenloof. Zij legd' er bovenop
zijn zwaard en wat hij verder achterliet,
het bruidsbed en daarin zijn beeltenis:
wat ging gebeuren, was haar wel bekend. -
Altaren staan rondom. De priesteres
met zwierend haar roept driemaal honderd goden, 510
roept Chaos, Erebus en 't drievoud aan
van Hecate-Diana's maagdlijkheid.
't Gesprenkeld water heet uit 't dodenrijk;
bij maanlicht met een bronzen mes geplukt
zijn kruiden, vol van zwart en giftig sap;
en 't mingezwel is van een veulenkop 515
gerukt, voordat de moeder-merrie 't deed. -
Met heilig strooisel in haar vrome hand,
een voet ontschoeid en ongegord gewaad
riep Dido vóór 't altaar, ten dode klaar,
de medeplichtigheid der sterren in
en bad dat godenmacht bedrogen min 520
gedenken en haar recht verschaffen zou. -
't Was nacht. De moede schepsels rustten uit
in zoete slaap, de bossen en de zee
verstild en kalm na woedend stormgebruis.
Het was de tijd wanneer de wenteling
der sterren reeds ten halve schijnt volbracht, 525
de velden zwijgen, 't bonte vogelheir
met al 't gedierte dat de wateren
en 't dicht struweel bevolkt, gedoken ligt
in diepe sluimering van stille nacht.
Rampzalig, vond de koningin geen slaap,
geen nachtrust voor haar ogen en haar hart. 530
Haar leed verdubbeld' en haar hartstocht steeg,
haar liefde niet alleen, maar ook haar toorn.
Tenslotte sprak zij zo zichzelve toe:
"Wat moet ik doen? Eens uitgelachen vrijers
aanhalen, smeken om een echtverbond
met Berber-sjeiks die 'k eerst geminacht had?
Trojaanse schepen en Trojaans bevel
gaan volgen om voor graag herdachte hulp
hun welkom te verwachten en hun dank?
Wie neemt, stel dat ik wou, aan boord mij op, 540
gehaat als 'k ben? Weet ik nog altijd niet,
hoe diep mijn val is, en hoe vals hun hart?
En dan, moet ik alleen hun scheepshoera
als vluchtling meedoen of met al mijn volk?
Moet 'k hen, aan 't vaderland eerst nood' ontrukt, 545
opnieuw een prooi van wind en zee doen zijn?
Zoek liever uitkomst in verdiende dood! -
Gij, zuster, gij hebt, voor mijn tranen zwak,
mij prijsgegeven aan vijandig kwaad.
Niet zonder mingenot, niet zonder schuld 550
mocht ik mijn leven slijten, eenzaam wild!
Sychaeus' weduwvrouw verbrak haar trouw."
Zo klonk haar jammerklacht.
- Aeneas sliep
op 't achterdek, tot uitvaren gereed
daar alle voorbereiding was volbracht. 555
Hij droomde hoe weer met dezelfde raad
hem iets verscheen, Mercurius gelijk
in stem, gelaat, der lokken blonde pracht,
der jonge leden schoon, en tot hem sprak:
"Godinnezoon, kunt in dit tijdsgewricht 560
gij slapen, en bespeurt uw dwaasheid niet
wat u bedreigt, terwijl de Westenwind
tot varen lokt? Zij broedt in haar hart
op misdaad, vast bsloten tot de dood:
haar aangehitste toorn breekt ziedend los.
Vlucht haastig, nu het u nog mooglijk is! 565
Als hier de dageraad u talmen vindt,
zult gij de zee van schepen weemlen zien,
het strand van fakkelschijn en vlammengloed.
Op! Toef niet langer! Vrouwen zijn altijd
veranderlijk en onbetrouwbaar."- Met
verloor hij zich in 't duister van de nacht. - 570
Aeneas, door dit schaduwbeeld verschrikt,
sprong op en vuurde zijn gezellen aan:
"Wordt wakker, mannen, rept u! Aan de riemen!
Maakt los de zeilen! Wederom heeft ons
een god uit hoge hemel aangespoord
te vluchten als de kabels zijn gekapt. 575
Wij volgen, godlijk wezen, uw bevel,
wie gij ook zijt, met blijdschap weder op.
Help ons genadig! Laat ons weer en wind
begunstigen!"- Hij trok zijn blinkend zwaard
en sloeg daarmee der ankers touwen los. 580
Een vurig' ijver joeg hen allen voort:
zij pakten op en snelden weg van 't strand.
De zee ging onder al hun schepen schuil,
de riemen zwiepten 't watervlak tot schuim.
Aurora rees van
haar saffranen bed
en goot het nieuwe licht op 't aardrijk uit. 585
Maar toen bij d' eerste morgenschemering
de koningin van hoge uitkijk zag
hoe daar de vloot op één rij voorwaarts voer
en niets meer in de haven achterbleef,
sloeg op de blanke borst zij zich en riep,
de blonde lokken rukkend zich van 't hoofd: 590
"Zal deze vreemdeling - bij Jupiter! -
ontkomen, ons, ons koninkrijk ten spijt?
Snelt hem gewapend achterna en haalt
de schepen uit de dokken! Haast u voort!
Brengt fakkels, speren! Roeit met man en macht!
Wat zeg ik daar? Waar ben ik? Welk een waan 595
verbijstert mij? Voel 'k mijn vergrijp eerst nu?
Daarvoor was 't tijd, toen 'k hem mijn schepter bood.
Dit is de trouw, het plichtbesef van hem
die zijn penaten met zich mede nam,
zijn oude vader op de schouders droeg!
Had 'k niet zijn lichaam, uit elkaar gescheurd, 600
verstrooien kunnen, zijn gevolg, ja zelfs
Ascanius vermoorden en het vlees
hem op doen dienen van zijn eigen zoon?
Al zou de krijgskans wisselvallig zijn,
wie moest ik vrezen met de dood in 't hart?
Dan had ik toch het kamp in brand gezet
en alle schepen, vader, zoon en 't heel 605
geslacht vernietigd ... met mijzelf tot slot.
O zon, die al het mensenwerk bestraalt,
gij Juno, die dit leed begrijpt en kent,
en Hecate, ten driesprong 's nachts behuild,
Wraakgeesten die Elissa stervend roept, 610
hoort mijn gebeden! Schenkt uw aandacht aan
mijn lijden dat tot u ten hemel krijt.
Als dat vloekwaardig hoofd de haven moet
bereiken van het toegezegde land,
als Jupiters bestel onwrikbaar blijft,
laat dan door oorlog van vermetel volk 615
verbannen, van Iulus weggerukt,
hem bijstand zoeken en het sneuvlen zien
van bondgenoten! Laat hem na 'n verdrag
van vrede, nauwlijks eervol, van zijn macht
en 't levenslicht niet lang genieten, maar
vroegtijdig sterven zonder richtig graf! 620
Deez' laatste bede slaak ik met mijn bloed.
Gij, Tyriërs, bestookt zijn nageslacht
met haat! Geeft dat mij als uw grafgeschenk!
Geen vriendschap binde deze volkren ooit!
Verhef u, wreker, uit ons eigen bloed! 625
Vervolg het volk dat eens uit Troje kwam,
met vuur en zwaard, altijd wanneer u kracht
daartoe gewordt! De kusten, wateren
en wapens moeten botsen op elkaar,
de mannen strijden, ook hun kleinzoons nog."
Zo sprak zij en zocht overal een weg 630
uit 't levenslicht dat haar ondraaglijk was.
Sychaeus' voedster Barce vroeg zij toen -
haar eigen was begraven al sinds lang -:
"Ga Anna bij mij roepen, voedsterlief!
Met stromend water eerst besprenkeld, moet 635
zij 't offervee mij brengen, dat zij weet.
Zo kome zij! En gij, omwind uw hoofd!
Wat 'k voor de heer der doden had bereid,
volbreng ik thans. Tot heling van mijn leed
wil 'k die Trojaan in vlammen op doen gaan." 640
Zo toegesproken repte 't besje zich.
Maar Dido, als bezeten door haar plan,
met rollend' ogen en doodsbleek gelaat
waarin de wangen trilden roodgevlekt,
brak door naar 't binnenhof van haar paleis, 645
besteeg de mutserd en ontblootte 't zwaard
dat niet voor zulk een doel geschonken was.
Toen, overvol van veel herinnering
't gewaad aanschouwend en de sponde, zeeg
zij neer en sprak haar schreiend afscheidswoord: 650
"O resten die mij dierbaar zijt geweest
zolang het werd gedoogd door 's hemels wil,
aanvaardt mijn ziel, verlost mij uit mijn smart!
Mijn levensloop, mijn dagtaak is volbracht:
ontzagbaar daal ik af in 't schaduwrijk.
Een stad tot roem bestemd heb ik gesticht, 655
mijn man gewroken op mijn valse broer,
gelukkig, te gelukkig zelfs misschien,
als nooit dit strand Trojanen had gezien."
De peluw kussend, riep zij: "Neen, geen wraak,
niets meer verlang ik dan juist zulk een dood. 660
Laat ver in zee die wrede vreemdeling
de vlammen rijzen zien van deze brand
tot teken van zijn eigen toekomstland!"
Toen zagen haar gezellen hoe zij viel
in 't zwaard, met stralen schuimend bloed bespat. -
Een weeroep klinkt de hoge zalen door. 665
't Gerucht schokt met ontsteltenis de stad:
geween, gejammer en vrouwengehuil
vervult de huizen; rouwmisbaar stijgt op,
als ware 't oude Tyrus, 't nieuw Carthago
des vijands buit, wiens vuur in felle vaart 670
geen mensenwoningen, geen tempels spaart. -
Haar zuster hoort het. Schier bezwijmd van schrik
rent zij de menigte verbijsterd door,
rijt zich de wangen wond, slaat zich de borst
en roept de naam der stervende: "Dat was 675
het dus, mijn zuster! Zo werd ik misleid
door deze mutserd, dit altaar en dit vuur!
Verlaten voel ik mij, als gezellin
versmaad bij 't sterven. Hadt gij 't maar gewild,
dan had ons één pijn, één uur weggerukt.
Nu heb ik hout gestapeld en mijn stem 680
verheven in gebed om harteloos
u daar alleen te laten waar gij ligt.
O zuster, met uzelf vernietigt gij
uw stad en staatsbestuur, uw volk en mij ...
Laat mij haar wonden wassen en de zucht
opvangen waar de ziel haar in ontvlucht!"
Zo was zij hoge treden opgestormd 685
en hield haar zuster, reeds van 't leven los,
omarmd, terwijl zij jammerend het bloed
met haar gewaad nog stelpte, maar vergeefs.
Zij wilde d' ogen opslaan, kon het niet:
de wonde schrijnde haar diep in de borst.
Zij beurde driemaal wel het hoofd omhoog, 690
maar driemaal zonk het op de kussens neer.
Met dwalend' ogen zocht zij 't zonnelicht
en kreund' als zij het weergevonden had ...
De hemelkoningin heeft zich erbarmd,
toen zij die lange zware doodsgang zag,
en Iris neergezonden om haar ziel
te lossen uit der leden vaste boei. 695
De dood was haar geen noodlot en geen straf,
maar trof haar in een vlaag van razernij.
Daarom had aan de Styx Proserpina
geen blonde lok nog van haar hoofd gewijd.
Maar Iris vloog met wiekendauw van goud 700
omlaag, de zonnestralen toegekeerd,
liet bonte bogen achter zich als spoor
en sprak, terwijl zij aan haar hoofdeind stond:
"Dit kom ik halen voor de doodsrivier,
u tot verlossing uit het sterflijk stof."
Zo sprekend sneed een losse lok zij af:
haar kleur verschoot, haar levensgeest verwoei. 705
|