Brieven aan Lucilius: Brief 31

 

SENECA LUCILIO SUO SALUTEM

[1] Agnosco Lucilium meum: incipit, quem promiserat, exhibere. Sequere illum impetum animi, quo ad optima quaeque calcatis popularibus bonis ibas: non desidero maiorem melioremque te fieri quam moliebaris. Fundamenta tua multum loci occupaverunt: tantum effice, quantum conatus es, et illa, quae tecum in animo tulisti, tracta.
[2] Ad summam sapiens eris, si cluseris aures, quibus ceram parum est obdere: firmiore spissamento opus est quam in sociis usum Ulixem ferunt. Illa vox, quae timebatur, erat blanda, non tamen publica, at haec, quae timenda est, non ex uno scopulo, sed ex omni terrarum parte circumsonat. Praetervehere itaque non unum locum insidiosa voluptate suspectum, sed omnes urbes. Surdum te amantissimis tuis praesta: bono animo mala precantur. Et si esse vis felix, deos ora, ne quid tibi ex his, quae optantur, eveniat.

[3] Non sunt ista bona, quae in te isti volunt congeri: unum bonum est, quod beatae vitae causa et firmamentum est: sibi fidere. Hoc autem contingere non potest, nisi contemptus est labor et in eorum numero habitus, quae neque bona sunt neque mala; fieri enim non potest, ut una ulla res modo mala sit, modo bona, modo levis et perferenda, modo expavescenda. [4] Labor bonum non est. Quid ergo est bonum? Laboris contemptio.
Itaque in vanum operosos culpaverim. Rursus ad honesta nitentes, quanto magis incubuerint minusque sibi vinci ac strigare permiserint, admirabor et clamabo: 'tanto melior, surge et inspira et clivum istum uno, si potes, spiritu exsupera'. [5] Generosos animos labor nutrit.

Non est ergo, quod ex illo voto vetere parentum tuorum eligas, quid contingere tibi velis, quid optes: et in totum iam per maxima acto viro turpe est etiamnunc deos fatigare. Quid votis opus est? Fac te ipse felicem. Facies autem, si intellexeris bona esse, quibus admixta virtus est, turpia, quibus malitia coniuncta est. Quemadmodum sine mixtura lucis nihil splendidum est, nihil atrum, nisi quod tenebras habet aut aliquid in se traxit obscuri, quemadmodum sine adiutorio ignis nihil calidum est, nihil sine aëre frigidum, ita honesta et turpia virtutis ac malitiae societas efficit.
[6] Quid ergo est bonum? Rerum scientia. Quid malum est? Rerum imperitia. Ille prudens atque artifex pro tempore quaeque repellet aut eliget. Sed nec quae repellit timet, nec miratur quae eligit, si modo magnus illi et invictus animus est. Summitti te ac deprimi veto. Laborem si non recuses, parum est: posce.
[7] 'Quid ergo?' inquis 'labor frivolus et supervacuus et quem humiles causae evocaverunt non est malus?' Non magis quam ille, qui pulchris rebus inpenditur, quoniam animi est ipsa tolerantia, quae se ad dura et aspera hortatur ac dicit: 'Quid cessas? Non est viri timere sudorem'.

[8] Huc et illud accedat, ut perfecta virtus sit, aequalitas ac tenor vitae per omnia consonans sibi, quod non potest esse, nisi rerum scientia contingit et ars, per quam humana ac divina noscantur. Hoc est summum bonum. Quod si occupas, incipis deorum socius esse, non supplex.
[9] 'Quomodo' inquis 'isto pervenitur?' Non per Poeninum Graiumve montem nec per deserta Candaviae, nec Syrtes tibi nec Scylla aut Charybdis adeundae sunt, quae tamen omnia transisti procuratiunculae pretio: tutum iter est, iucundum est, ad quod natura te instruxit. Dedit tibi illa, quae si non deserueris, par deo surges.

[10] Parem autem te deo pecunia non faciet: deus nihil habet. Praetexta non faciet: deus nudus est. Fama non faciet nec ostentatio tui et in populos nominis dimissa notitia: nemo novit deum, multi de illo male existimant, et inpune. Non turba servorum lecticam tuam per itinera urbana ac peregrina portantium: deus ille maximus potentissimusque ipse vehit omnia. Ne forma quidem et vires beatum te facere possunt: nihil horum patitur vetustatem.
[11] Quaerendum est, quod non fiat in dies eius, quoi non possit obstari. Quid hoc est? Animus, sed hic rectus, bonus, magnus. Quid aliud voces hunc quam deum in corpore humano hospitantem? Hic animus tam in equitem Romanum quam in libertinum, quam in servum potest cadere. Quid est enim eques Romanus aut libertinus aut servus? Nomina ex ambitione aut iniuria nata. Subsilire in caelum ex angulo licet. Exsurge modo 'et te quoque dignum finge deo.' Finges autem non auro vel argento: non potest ex hac materia imago deo exprimi similis; cogita illos, cum propitii essent, fictiles fuisse. Vale.

 

Werkvertaling (Kox)

Seneca groet zijn Lucilius

[1] Ik herken mijn Lucilius: hij begint zich zó te gedragen als hij had beloofd. Volg die aandrang van je geest, waarmee jij gewoon was te gaan naar juist de beste dingen, nadat je wat goed is in de ogen van het volk had vertrapt: ik verlang niet, dat je groter en beter wordt dan je van plan was. Jouw grondslagen hebben veel plaats bezet: bewerkstellig zoveel, als je hebt geprobeerd, en voer die dingen uit, die je je hebt voorgenomen.

sequere: imperativus sing. van het deponens sequi; zo is loquere! spreek! de imperat. van loqui.
maior: comparativus van magnus; superlat. = maximus
melior: comparativus van bonus; superlat. = optimus

[2] Om kort te gaan, je zult wijs / een wijze zijn, als je je oren sluit, waarin het te weinig / niet voldoende is om was te stoppen: er is een sterkere prop nodig dan men zegt dat Ulysses heeft gebruikt bij zijn makkers. Die stem, die men vreesde, was verleidelijk, niet echter van overal, maar deze (stem), die gevreesd moet worden, klinkt niet van één klif, maar uit elk deel van de wereld om ons heen. Je moet dus niet (slechts) één plaats voorbijvaren, die verdacht is door zijn verraderlijk genot, maar alle steden. Betoon je doof voor degenen die het meest van je houden: met goede bedoelingen wensen zij slechte dingen. En als je gelukkig wil zijn, bid dan de goden, dat er niet iets uitkomt voor jou van deze dingen, die gewenst worden.

timenda est: gerundivum necessitatis: moet worden ...
praetervehere: imperativus sing. van praetervehi: voorbijvaren; net als in [1] sequere (en loquere!)
ne ... eveniat: coni. praes.; finalis, ontkend door ne: (op)dat niet ...

[3] Niet zijn die dingen goed, die deze mensen in grote hoeveelheden over je willen uitstorten: één ding is goed, dat de oorzaak en de steun is van het gelukkige leven: op zichzelf vertrouwen. Men kan hierin echter niet slagen, tenzij inspanning is veracht en gerekend is tot die dingen, die (noch) goed noch slecht zijn; het kan immers niet gebeuren, dat één en dezelfde zaak, welke dan ook, nu eens slecht is, dan weer goed, nu eens licht en te dragen, dan weer te vrezen. [4] Inspanning is niet een goed. Wat is dan een goed? Verachting van inspanning.
Daarom zou ik me afkeurend kunnen uitlaten over degenen die doelloos druk bezig zijn. Aan de andere kant zal ik degenen die zich voor moreel-goede dingen inspannen, naarmate zij zich hierop meer hebben toegelegd en minder aan zichzelf hebben toegestaan op te geven en te rusten, bewonderen en ik zal uitroepen: 'goed zo, sta op, haal diep adem en bedwing die helling in één adem, als je kunt.' [5] Inspanning voedt voortreffelijke geesten.

congeri: infin. pass. van congérere
perferenda ... expavescenda: bijvoeglijk gebruikte gerundiva
vinci: infin. pass. van vincere

Er is dus geen reden, dat jij uit die oude wens van jouw ouders kiest, wat jij wil dat jou ten deel valt, wat jij wenst: en in het algemeen is het voor een man die de hoogste dingen heeft bereikt schandelijk nog altijd de goden te vermoeien. Waarom zijn er wensen nodig? Maak jezelf gelukkig. Jij zult jezelf echter gelukkig maken, als je begrepen zult hebben, dat die dingen goed zijn waarmee deugd vermengd is, en dat die dingen schandelijk zijn, waarmee slechtheid verbonden is. Zoals zonder vermenging van licht niets schitterend is, zoals niets donker is tenzij wat duisternis heeft of iets duisters in zich opgenomen heeft, zoals zonder hulp van het vuur niets warm is, niets zonder lucht koud is, zó brengt de verbinding met deugd en slechtheid (respectievelijk) moreel goede en schandelijke dingen te weeg.
[6] Wat is dus een goed? Kennis van de dingen. Wat is iets slechts? Gebrek aan kennis van de dingen. (Hij,) een verstandig man en een vakman zal al naar gelang de omstandigheden alle dingen van de hand wijzen of kiezen. Maar noch vreest hij wat hij van de hand wijst, noch bewondert hij wat hij kiest, als hij tenminste een grote en onoverwinnelijke geest heeft. Ik verbied je je te laten vernederen en te laten neerdrukken. Als jij inspanning niet weigert, is het te weinig: eis het.
[7] 'Wat nu?', zeg jij, 'is triviale en overbodige inspanning en inspanning die onbeduidende oorzaken hebben opgeroepen niet slecht?' Niet meer dan die inspanning die besteed wordt aan mooie zaken, aangezien het de vasthoudendheid zelf is van de geest die zichzelf aanspoort tot lastige en moeilijke zaken en zegt: 'Waarom stop je? Het is niet eigen aan een man zweet te vrezen.'

...

[8] Laat hier ook nog dit bijkomen, opdat de deugd volmaakt is, een gelijkmatigheid en voortgang van het leven in alles met zichzelf harmoniërend, wat niet (het geval) kan zijn, als je niet beschikt over kennis van de dingen en het vakmanschap, waardoor men de menselijke en goddelijke dingen leert kennen. Dit is het hoogste goed. En als je dit bemachtigt, begin je bondgenoot te zijn van de goden, geen smekeling.
[9] 'Op welke manier,' zeg jij, 'komt men zover?' Niet over de Grote of Kleine St. Bernard en niet over de wildernis van Candavia, en niet moet er door jou gegaan worden naar de Syrten, en niet naar de Scylla of Charybdis, die jij toch allemaal overgestoken bent voor het loon van het baantje van procurator: veilig is de weg, aangenaam is hij, waarvoor de natuur jou heeft uitgerust. Zij heeft aan jou eigenschappen gegeven; als jij die niet verwaarloost, zul jij je verheffen gelijk aan een god.

accedat: coni. praes. act.; adhortativus

[10] Geld zal jou echter niet gelijk maken aan de god: god heeft niets. De toga met de purperen zoom zal je niet gelijk maken (aan de god): god is naakt. Roem zal je niet gelijk maken en niet het pronken met jezelf en de bekendheid van je naam verspreid over de volkeren: niemand kent god, velen denken slecht over hem, en ongestraft. Niet zal een groep slaven jou gelijk maken, die jouw draagstoel dragen over de wegen in de stad en op het land: die grootste en machtigste god vervoert zelf alles. Zelfs niet schoonheid en krachten kunnen jou gelukkig maken: niets van deze dingen is bestand tegen de ouderdom.
[11] Gezocht moet worden wat niet van dag tot dag in de macht van datgene komt waaraan geen weerstand kan worden geboden. Wat is dat? De geest, maar deze dan wel juist, goed (en) groot. Wat anders zou jij deze kunnen noemen dan de god die als gast verblijft in het menselijk lichaam? Deze geest kan zowel in een Romeinse ridder als in een vrijgelatene als in een slaaf terechtkomen. Wat is immers een Romeinse ridder of een vrijgelatene of een slaaf? Het zijn namen die uit eerzucht of uit onrecht zijn voortgekomen. Je kunt vanuit een uithoek naar de hemel omhoogspringen. Verhef je slechts 'en maak ook jezelf god waardig'. Dat zul je je echter niet met goud of zilver maken: uit dit materiaal kan geen beeld dat op god lijkt gevormd worden; bedenk dat zij, toen zij gunstig gezind waren, van aardewerk waren. Gegroet.

...