Brieven aan Lucilius: Brief 31
SENECA LUCILIO SUO SALUTEM [1] Agnosco Lucilium meum: incipit, quem promiserat,
exhibere. Sequere illum impetum animi, quo ad optima
quaeque calcatis popularibus bonis ibas: non desidero
maiorem melioremque te fieri quam moliebaris. Fundamenta
tua multum loci occupaverunt: tantum effice, quantum
conatus es, et illa, quae tecum in animo tulisti,
tracta. [3] Non sunt ista bona, quae in te isti volunt congeri:
unum bonum est, quod beatae vitae causa et firmamentum
est: sibi fidere. Hoc autem contingere non potest, nisi
contemptus est labor et in eorum numero habitus, quae
neque bona sunt neque mala; fieri enim non potest, ut
una ulla res modo mala sit, modo bona, modo levis et
perferenda, modo expavescenda. [4] Labor bonum non est.
Quid ergo est bonum? Laboris contemptio. Non est ergo, quod ex illo voto vetere parentum tuorum
eligas, quid contingere tibi velis, quid optes: et in
totum iam per maxima acto viro turpe est etiamnunc deos
fatigare. Quid votis opus est? Fac te ipse felicem.
Facies autem, si intellexeris bona esse, quibus admixta
virtus est, turpia, quibus malitia coniuncta est.
Quemadmodum sine mixtura lucis nihil splendidum est,
nihil atrum, nisi quod tenebras habet aut aliquid in se
traxit obscuri, quemadmodum sine adiutorio ignis nihil
calidum est, nihil sine aëre frigidum, ita honesta
et turpia virtutis ac malitiae societas efficit. [8] Huc et illud accedat, ut perfecta virtus sit,
aequalitas ac tenor vitae per omnia consonans sibi, quod
non potest esse, nisi rerum scientia contingit et ars,
per quam humana ac divina noscantur. Hoc est summum
bonum. Quod si occupas, incipis deorum socius esse, non
supplex. [10] Parem autem te deo pecunia non faciet: deus nihil
habet. Praetexta non faciet: deus nudus est. Fama non
faciet nec ostentatio tui et in populos nominis dimissa
notitia: nemo novit deum, multi de illo male existimant,
et inpune. Non turba servorum lecticam tuam per itinera
urbana ac peregrina portantium: deus ille maximus
potentissimusque ipse vehit omnia. Ne forma quidem et
vires beatum te facere possunt: nihil horum patitur
vetustatem.
Werkvertaling (Kox) Seneca groet zijn Lucilius [1] Ik herken mijn Lucilius: hij begint zich zó te gedragen als hij had beloofd. Volg die aandrang van je geest, waarmee jij gewoon was te gaan naar juist de beste dingen, nadat je wat goed is in de ogen van het volk had vertrapt: ik verlang niet, dat je groter en beter wordt dan je van plan was. Jouw grondslagen hebben veel plaats bezet: bewerkstellig zoveel, als je hebt geprobeerd, en voer die dingen uit, die je je hebt voorgenomen. sequere: imperativus sing. van het deponens sequi;
zo is loquere! spreek! de imperat. van loqui.
[2] Om kort te gaan, je zult wijs / een wijze zijn, als je je oren sluit, waarin het te weinig / niet voldoende is om was te stoppen: er is een sterkere prop nodig dan men zegt dat Ulysses heeft gebruikt bij zijn makkers. Die stem, die men vreesde, was verleidelijk, niet echter van overal, maar deze (stem), die gevreesd moet worden, klinkt niet van één klif, maar uit elk deel van de wereld om ons heen. Je moet dus niet (slechts) één plaats voorbijvaren, die verdacht is door zijn verraderlijk genot, maar alle steden. Betoon je doof voor degenen die het meest van je houden: met goede bedoelingen wensen zij slechte dingen. En als je gelukkig wil zijn, bid dan de goden, dat er niet iets uitkomt voor jou van deze dingen, die gewenst worden. timenda est: gerundivum necessitatis: moet worden
... [3] Niet zijn die dingen goed, die deze mensen in grote
hoeveelheden over je willen uitstorten:
één ding is goed, dat de oorzaak en de
steun is van het gelukkige leven: op zichzelf
vertrouwen. Men kan hierin echter niet slagen, tenzij
inspanning is veracht en gerekend is tot die dingen, die
(noch) goed noch slecht zijn; het kan immers niet
gebeuren, dat één en dezelfde zaak, welke
dan ook, nu eens slecht is, dan weer goed, nu eens licht
en te dragen, dan weer te vrezen. [4] Inspanning is niet
een goed. Wat is dan een goed? Verachting van
inspanning. congeri: infin. pass. van congérere Er is dus geen reden, dat jij uit die oude wens van
jouw ouders kiest, wat jij wil dat jou ten deel valt,
wat jij wenst: en in het algemeen is het voor een man
die de hoogste dingen heeft bereikt schandelijk nog
altijd de goden te vermoeien. Waarom zijn er wensen
nodig? Maak jezelf gelukkig. Jij zult jezelf echter
gelukkig maken, als je begrepen zult hebben, dat die
dingen goed zijn waarmee deugd vermengd is, en dat die
dingen schandelijk zijn, waarmee slechtheid verbonden
is. Zoals zonder vermenging van licht niets schitterend
is, zoals niets donker is tenzij wat duisternis heeft of
iets duisters in zich opgenomen heeft, zoals zonder hulp
van het vuur niets warm is, niets zonder lucht koud is,
zó brengt de verbinding met deugd en slechtheid
(respectievelijk) moreel goede en schandelijke dingen te
weeg. ... [8] Laat hier ook nog dit bijkomen, opdat de deugd
volmaakt is, een gelijkmatigheid en voortgang van het
leven in alles met zichzelf harmoniërend, wat niet
(het geval) kan zijn, als je niet beschikt over kennis
van de dingen en het vakmanschap, waardoor men de
menselijke en goddelijke dingen leert kennen. Dit is het
hoogste goed. En als je dit bemachtigt, begin je
bondgenoot te zijn van de goden, geen smekeling. accedat: coni. praes. act.; adhortativus [10] Geld zal jou echter niet gelijk maken aan de god:
god heeft niets. De toga met de purperen zoom zal je
niet gelijk maken (aan de god): god is naakt. Roem zal
je niet gelijk maken en niet het pronken met jezelf en
de bekendheid van je naam verspreid over de volkeren:
niemand kent god, velen denken slecht over hem, en
ongestraft. Niet zal een groep slaven jou gelijk maken,
die jouw draagstoel dragen over de wegen in de stad en
op het land: die grootste en machtigste god vervoert
zelf alles. Zelfs niet schoonheid en krachten kunnen jou
gelukkig maken: niets van deze dingen is bestand tegen
de ouderdom. ...
|