Het leven van Sertorius
x x

HOOFDSTUK I

Het kan wellicht niet verbazen, dat, daar in de onmetelijke tijdsruimte het lot op het ene moment zo, op het andere moment weer anders zijn loop neemt, het toeval vaak voor dezelfde gebeurtenissen de drijfveer is. Want ofwel de hoeveelheid gegevens is niet bepaald, en dan heeft het lot in de overvloed aan materiaal een uitstekend helper voor gebeurtenissen van gelijke aard, ofwel de feiten zijn in aantal bepaald, op grond van enkele oorzaken die bepaald zijn, en dan vinden noodzakelijkerwijs dezelfde gebeurtenissen plaats, daar ze door dezelfde oorzaken tot stand komen. Sommigen immers scheppen er behagen in, al dat soort feiten te verzamelen uit de geschiedschrijving en van horen zeggen, die het werk lijken te zijn van beleid en vooruitzien, maar volgens toeval gebeurd zijn. Zo bestaat b.v. het feit, dat er twee welbekende mensen zijn geweest, Attis, de een een Syriër, de ander een Arkadiër, en dat beiden door een zwijn werden gedood; verder zijn er twee Aktaioons geweest, en de een werd door zijn honden, de ander door zijn minnaars verscheurd, twee Skipionen hebben er bestaan, en door de een werden de Karthagers eerst overwonnen, later door de ander volkomen uitgeroeid, zo is Ilion ingenomen door Herakles om de merries van Laomedoon, en door Agamemnoon door middel van het zogenaamde houten paard, en voor de derde maal door Charimedes, omdat, daar een of ander paard de poort binnen gerend was, de bewoners van Ilion haar niet vlug hadden kunnen sluiten; twee steden dragen dezelfde naam naar de welriekendste planten, namelijk Ios en Smyrna, van welke ze zeggen , dat de dichter Homeros in de ene geboren werd en in de ander gestorven is; welnu laten wij ook dat er nog aan toevoegen, dat ook van de veldheren de meest krijgshaftige en diegenen, die meestal met list, gepaard aan schranderheid , iets verricht hebben, maar een oog hadden, namelijk Philippos,Antigonos,Hannibal en Sertorius, over wie dit geschrift handelt; van deze zou men kunnen zeggen, dat hij met betrekking tot de vrouwen ingetogener was dan Philippos, trouwer tegenover vrienden dan Antigonos, en zachtmoediger tegenover vijanden dan Hannibal, terwijl hij in verstand bij niemand van deze achterstond, maar in geluk wel bij allen. Maar hoewel dit geluk hem in alles veel minder toelachte dan zijn welbekende vijanden, evenaarde hij in ervaring Metellus, in stoutmoedigheid Pompeius, in geluk Sulla en in macht de Romeinen, ofschoon hij als vluchteling en vreemdeling zich als leider over barbaren tegenover hen had gesteld.
Met hem kunnen we het best Eumenes uit Kardia vergelijken; beiden immers waren als leider geschikt en bedreven in oorlog voeren met listen, ze werden verbannen uit hun eigen land, hebben de leiding op zich genomen over vreemdelingen, en wat hun levenseinde betreft, een gewelddadig en onrechtvaardig lot ondergaan; want naar het leven gestaan door diegenen, met wie ze hun vijanden overwonnen hadden, werden beiden door hen uit de weg geruimd.

HOOFDSTUK II

Quintus Sertorius behoorde tot een zeer aanzienlijk geslacht in de stad Nursia, behorende tot het gebied van de Sabijnen. Nadat hij degelijk groot gebracht was onder leiding van zijn moeder, een weduwe - hij had namelijk geen vader meer - schijnt hij zijn moeder buitengewoon lief gehad te hebben; ze zeggen, dat de naam van zijn moeder Raia was. Hij bezat dan ook een gedegen opleiding wat de rechtspraak betreft, en, ofschoon hij nog maar een jongen was, kreeg hij zelfs enige invloed in de stad tengevolge van zijn spreekkunst. Maar zijn suksessen op militair gebied en zijn prestaties op dat terrein deden zijn eerzucht in die richting gaan.

HOOFDSTUK III

Toen de Kimbren en Teutonen een inval hadden gedaan in Gallië , deed hij voor de eerste keer onder Caepio dienst, en, toen de Romeinen ongunstig slag leverden en rechtsomkeert maakten, stak hij de Rhône over nadat hij zijn paard kwijt geraakt was en, hoewel hij gewond was, zwom hij met zijn harnas aan en met zijn schild aan de arm krachtig tegen de stroom in. Zo sterk was zijn lichaam en zo gehard door de vereiste training. En toen ze weer voor de tweede maal op hen afkwamen met vele duizenden en onder angstaanjagende bedreigingen, zodat het feit, dat een Romein op dat moment stand hield in het gelid en gehoorzaamde aan zijn veldheer een groot daad was, terwijl Marius aanvoerder was, toen nam Sertorius het op zich de vijanden te bespieden. Nadat hij zich voorzien had van een Keltisch kleed en zich de meest gangbare uitdrukkingen van hun taal, die voor een gesprek van pas kwamen, eigen gemaakt had, begaf hij zich onder de barbaren; en nadat hij van de dingen, die belangrijk waren, sommige gezien had, andere te weten was gekomen van horen zeggen, ging hij weer naar Marius terug. Toen kreeg hij dan ook prijzen voor zijn dapperheid, en omdat hij tijdens het verdere verloop van de veldtocht vele daden verrichtte, die van inzicht en onverschrokkenheid getuigden, kreeg hij naam en het vertrouwen van de veldheer.
Toen hij na de oorlog met de Kimbren en Teutonen onder bevel van de veldheer Didius als krijgstribuun naar Iberië uitgezonden werd, bracht hij de winter door in de stad Castulo, behorende tot het gebied van de Keltiberiërs. Toen de barbaren geen rekening meer hielden met de soldaten, omdat zij zich duchtig te buiten gingen en de meeste tijd in dronken toestand verkeerden, lieten zij 's nachts hulp halen bij de Isturgini, die in de nabijheid van hun stad woonden. Terwijl ze, door de huizen lopend, hen aanvielen en aan het afslachten waren, trok Sertorius, na heimelijk met weinigen de stad uitgeslopen te zijn en degenen die uitbraken, verzameld te hebben, in een kring om de stad heen. En toen hij ontdekt had, dat de poorten waarlangs de barbaren ongemerkt waren binnengedrongen, openstonden, deed hij niet hetzelfde als zij, maar, nadat hij een troep mannen daar geplaatst had, die een oogje in het zeil moesten houden en alle punten van de stad in zijn macht had gekregen, liet hij alle weerbare mannen doden. En toen zij uit de weg geruimd waren, beval hij alle soldaten hun wapens en kledij neer te leggen: nadat ze zich met de uitrusting van de barbaren hadden voorzien, zouden ze hem volgen naar die stad, waaruit diegenen gezonden waren, die hen 's nachts overweldigd hadden. Na de barbaren door de aanblik van hun wapens bedrogen te hebben, vond hij alle poorten open en kreeg een menigte mensen in handen, die meenden vrienden en medeburgers tegen te komen, die sukses hadden. Daardoor werden zeer velen door de Romeinen neergehouwen bij de poorten, de overigen echter werden, nadat ze zich hadden overgegeven, als slaaf verkocht.

HOOFDSTUK IV

Tengevolge hiervan werd overal in Iberië druk over Sertorius gesproken, en zodra hij weer in Rome teruggekeerd was, werd hij op het juiste ogenblik als quaestor aangewezen van Gallia Cisalpina. Want toen de Marsische oorlog dreigde en hem opgedragen was soldaten te werven en wapens in gereedheid te brengen, kreeg hij, omdat hij met betrekking tot zijn werk een ijver en snelheid aan de dag gelegd had in vergelijking met de traagheid en slapheid van de andere jongemannen, de naam van een man, wiens leven er een van daden zou zijn. Hoewel hij tot de waardigheid van leider geraakt was, gaf hij de stoutmoedigheid van de soldaat evenwel niet op, maar, toen hij bewonderenswaardige daden eigenhandig aan de dag legde en zonder zich te ontzien zijn lichaam in het strijdgewoel wierp, verloor hij door een stoot een van zijn ogen. En hij ging dan ook prat op dit feit, zeggende, dat de anderen namelijk niet altijd bewijzen van hun heldendaden met zich konden dragen, maar halsketens, speren, kransen aflegden, maar dat bij hem de kentekenen van zijn manmoedigheid bleven, terwijl hij die anderen tevens had als ooggetuigen zowel van zijn moed als van zijn ongeluk. En het volk gaf hem de eer, die hem toekwam. Want toen hij eens een theater binnentrad, verwelkomden zij hem met handgeklap en juichten hem uitbundig toe, eerbewijzen, die zelfs niet voor diegenen, die hem ver vooruit waren, én in leeftijd én in roem, gemakkelijk te verkrijgen waren.
Niettemin mislukte hij, toen hij zich kandidaat stelde voor het ambt van volkstribuun, omdat Sulla met zijn partij tegen hem uitkwam. Daardoor namelijk schijnt hij Sulla te zijn gaan haten. En toen Marius, door Sulla verslagen, gevlucht was, Sulla weggetrokken was om tegen Mithridates oorlog te voeren, toen van de konsuls Octavius bij de partij van Sulla bleef, maar Cinna een omwenteling beoogde en de aanhang van Marius trachtte terug te roepen, nu deze uiteen viel, sloot zich Sertorius bij hem aan, vooral toen hij van Octavius zag, dat hij enerzijds vrij slap was, anderzijds de vrienden van Marius wantrouwde. Toen er tussen de konsuls op het Forum een hevige strijd ontstaan was, kreeg Octavius de overhand, en Cinna en Sertorius sloegen op de vlucht nadat ze niet veel minder dan tienduizend man verloren hadden; en toen ze de meeste van de nog over Italië verspreid liggende legers door overreding aan hun zijde gebracht hadden, kwamen ze spoedig weer op een peil, dat hen in staat stelde de strijd te voeren tegen de aanhangers van Octavius.

HOOFDSTUK V

Toen Marius uit Afrika teruggevaren was en zich bij Cinna wilde aansluiten als gewoon soldaat onder een consul, meenden de anderen dit te kunnen aanvaarden, maar Sertorius weigerde, hetzij omdat hij meende, dat Cinna minder aandacht aan hem zou besteden, wanneer een man aanwezig was, die meer geschikt was om leider te zijn, hetzij dat hij de grofheid van Marius vreesde. Hij vreesde namelijk dat hij alle ondernemingen in de war zou gooien door een onstuimigheid van hart die geen maat kende, omdat hij bij het uitoefenen van macht de grens van wat goed en billijk is overschreed. Hij zei derhalve, dat het werk, dat nog omhanden was, gering was voor hen, daar ze eindelijk de macht hadden, maar dat, wanneer ze Marius hadden aanvaard, hij alle roem en macht zelf zou opstrijken, moeilijk als hij was voor de deelname aan een bestuur en niet te vertrouwen. Toen Cinna zei, dat Sertorius die dingen terecht mee liet tellen, maar dat hij zich schaamde en geen mogelijkheid zag Marius te verwijderen, daar hij hem zelf met het oog op deelname aan ondernemingen er nu eenmaal bijgeroepen had, zei Sertorius ten antwoord: "Maar ik meende, dat Marius volkomen uit eigen beweging naar Italië was gekomen en ik had het algemeen belang voor ogen; maar het stond U fraai zelfs in principe hierover niet te beraadslagen, nu hij gekomen is, die hij zelf waardig bevonden hebt om te komen, maar het past U om met hem om te gaan en hem te aanvaarden, daar het gegeven woord voor geen enkele beraadslaging ruimte laat." Zodoende ontbood Cinna Marius; de legermacht werd in drieën gedeeld en de drie mannen voerden elk een deel aan. Toen de oorlog ten einde gebracht was en degenen uit het gevolg van Cinna en Marius zich te buiten gingen aan bandeloosheid en allerlei wreedheid, zodat zij de Romeinen de indruk gaven, dat daarbij vergeleken, de rampen van de oorlog goud waren, zegt men, dat Sertorius als enige niemand gedood heeft om zijn woede te koelen en ook geen overmoed bedreven heeft, toen hij overwinnaar was, maar dat hij zijn misnoegdheid aan Marius te kennen gaf en in een persoonlijke ontmoeting en ernstig gesprek Cinna meer gematigd maakte. Toen tenslotte de slaven, die Marius als bondgenoten in de oorlog had en als beschermers voor zijn tirannie en die hij machtig en rijk had gemaakt, gedeeltelijk met diens goedkeuring en op diens bevel, gedeeltelijk ook eigenmachtig tegen alle regels ingingen met betrekking tot hun meesters en hen afmaakten, zich met de meesteressen afgaven en de kinderen verkrachtten, toen liet Sertorius, daar hij dit als onverdraaglijke dingen beschouwde, allen zonder uitzondering met speren neerschieten, toen ze op hetzelfde punt hun kamp hadden, en het waren er niet minder dan vierduizend.

HOOFDSTUK VI

Toen Marius gestorven en Cinna een weinig later uit de weg geruimd was, de jonge Marius tegen de zin van Sertorius en in de strijd met de wetten het konsulaat gekregen had, toen mensen als Carbo, Norbanus en Scipio met ongunstige afloop oorlog voerden met Sulla, toen deze op hen aftrok, toen men enerzijds door onmannelijkheid en slapheid van de veldheren ten gronde ging, anderzijds de verraders hen te gronde richtten, toen was er geen reden meer voor zijn aanwezigheid bij de gang van zaken, nu deze onhoudbaar slechter werd vanwege het feit, dat zij, de grotere macht hadden, minder inzicht hadden; tenslotte, toen Sulla bij Scipio zijn kamp had opgeslagen en een vriendelijke gezindheid jegens hem toonde, zeggende, dat er vrede moest zijn, en diens leger in zijn trouw jegens hem deed wankelen, en toen Sertorius Scipio niet kon overtuigen, hoewel hij hem die dingen openlijk zei en hem er als maar op wees, toen brak hij op naar Iberië, daar hij alle hoop voor de stad opgegeven had, om een toevluchtsoord te zijn, indien hij daarginds het eerst het gezag in handen zou krijgen, voor diegenen van zijn vrienden, die daar in moeilijkheden geraakten. Hij had evenwel met ongunstige weersomstandigheden te kampen in bergachtige streken en onder dwang van de barbaren voldeed hij de tolgelden en betalingen om langs hun weg te trekken. Toen degenen, die met hem meegingen, bezwaren hadden en het vreselijk vonden, als een proconsul van de Romeinen voor schoftige barbaren tolgelden zou neertellen, achtte hij datgene, wat hen als schandelijk voorkwam, gering, en zei, dat hij gunstige tijd kocht, het zeldzaamste verschijnsel voor een man, die naar grote dingen streeft, en hij stelde de barbaren tevreden met geld, haastte zich en nam snel Iberië in bezit. En na volksstammen te hebben aangetroffen, weliswaar in mensenaantal en weerbare mannen sterk, maar die door hebzucht en het buitensporige gedrag van de aanvoerders, die elke keer gezonden werden, ongunstig stonden tegenover de leiding in al zijn vormen, nam hij de machthebbers door persoonlijke omgang en de massa door afschaffing van belastinggelden voor zich in. Vooral, omdat hij hen van de inkwartiering bevrijd had, had men hem graag; want hij dwong de soldaten steeds om op het terrein voor de stad winterkwartieren op te slaan en zelf als eerste sloeg hij zo zijn tent op. Evenwel deed hij niet alleen met het oog op de goede gezindheid van de barbaren al het mogelijke, maar hij liet ook weerbare mannen van de Romeinen, die daar als kolonist woonden, volledig bewapenen, het vervaardigen van allerlei oorlogswerktuigen en de bouw van triëren onder handen nemen, en hij had hierdoor de steden in de hand, terwijl hij weliswaar vreedzaam was in de vredesaangelegenheden, maar zich geducht toonde in het nemen van maatregelen tegen zijn vijanden.

HOOFDSTUK VII

Toen hem ter ore kwam, dat Sulla Rome in zijn macht had en dat de partij van Marius en Carbo bezig was uit elkaar te vallen, en daar hij vermoedde, dat er terstond een leger met aanvoerder zou aankomen om hem te beoorlogen, liet hij het gebergte van de Pyreneeën door Livius Salinator met zesduizend zwaargewapenden afsluiten. En toen na een niet lange tijdsduur Gaius Annius door Sulla uitgestuurd was en zag, dat Livius niet te bestrijden was, legerde hij zich in radeloosheid aan de voet van het gebergte. Maar toen een zekere Calpurnius, die de bijnaam Lanarius had, Livius met een list had vermoord en diens soldaten de hoogten van de Pyreneeën geheel verlaten hadden, trok Annius deze over en met een grote schare trok hij op tegen degenen, die hem in de weg traden. Nadat Sertorius met drieduizend man de wijk had genomen naar Carthago Nova, omdat hij niet strijdvaardig was, daar scheep gegaan was en daaruit de zee overgestoken was, kwam hij aan in Afrika, waar hij op de kust van Mauretanië landde. Daar de barbaren zijn soldaten, niet op hun hoede bij het water halen, hadden overvallen, voer hij weer naar Iberië terug, na velen verloren te hebben; en daar werd hij weliswaar afgeslagen, maar nadat Kilikische kaperschepen zich bij hem gevoegd hadden, zette hij koers naar het eiland Pityussa, ging van boord en overweldigde het garnizoen, dat daar lag op bevel van Annius. Annius echter was na niet lange tijd weer bij hen met vele schepen en vijfduizend zwaargewapenden, en tegen hem verlangde hij een beslissende zeeslag te leveren, gebruik makend van kleine platte schepen, hoewel deze van lichte makelij waren en op snelheid, niet op afweer berekend; maar toen door een fikse zuid-westenwind de zee op kwam zetten en de meeste van de schepen van Sertorius tengevolge van hun lichtheid met de zijden op de klippen wierp, werd hij zelf met weinig schepen door het woeden van de storm van de volle zee afgehouden en door de vijanden van het land, en hij verkeerde tien dagen lang in gevaar en hield met moeite stand tegen de op de schepen ingolvende watermassa en de meedogenloos opspattende golven.

HOOFDSTUK VIII

Toen het opgehouden had met waaien, dreef hij naar enkele verspeid liggende eilanden, waar gebrek aan water is, en daar bracht hij de nacht door. En vandaar opgebroken en de straat van Gades doorgevaren, hield hij rechts aan en landde aan de westzijde van Iberië, een weinig boven de monding van de Baetis, die uitmondt in de Atlantische Oceaan en zijn naam aan het daaromheen liggende deel van Iberië geeft.
Daar ontmoetten hem toevallig enkele zeelui, pas kort met hun schip terug van de Atlantische eilanden, die twee in aantal zijn, door een in alle opzichten zeer smalle zeeëngte van elkaar gescheiden, die tienduizend stadiën van Afrika verwijderd zijn en de eilanden van de Gelukzaligen genoemd worden. Hoewel ze niet vaak en dan nog matige regenbuien hebben, maar wel de meeste tijd een zacht waaien van de winden en neerslag van de dauw, leveren ze een goed en vruchtbaar land, niet alleen om te ploegen en te planten, maar ook dragen ze een in het wilde groeiende soort vruchten, voldoende om met hun aantal en door hun zoetheid een volk te voeden, dat zonder inspanning en zonder bezig te moeten zijn, in ledigheid zijn tijd doorbrengt. Een klimaat, niet onbehaaglijk zowel door de temperatuur der jaargetijden als door regelmaat van afwisseling hiervan, beheerst de eilanden. Want de noordenwinden en oostenwinden, die van het land hier vrijuit waaien, verspreiden zich over een uitgestrekt gebied en verliezen tevoren al hun guurheid, omdat ze vanwege de afstand aan kracht hebben ingeboet, en de zeewinden, die daar circuleren, namelijk de zuiden- en westenwinden, geven geleidelijk aan een voedende kracht, daar ze hier en daar zachte regens vanuit de zee aanvoeren en meestal verkwikken door frisse vochtigheid, zodat tot bij de barbaren de vaste overtuiging is doorgedrongen, dat juist op die plaats de Elyseïsche velden liggen en de woonplaats van de Gelukzaligen, die Homerus bezongen heeft.

HOOFDSTUK IX

Toen Sertorius die feiten gehoord had, kreeg hij een vreemd verlangen om op die eilanden te gaan wonen en in rust te leven, bevrijd van tyrannie en onophoudelijke oorlogen. Toen de Kilikiërs dit in de gaten kregen, voeren ze naar Afrika weg om Askalis, de zoon van Iphta op de koningstroon van de Maurousiërs terug te voeren; immers geenszins vrede, noch vrije tijd hadden ze nodig, maar rijkdom en buit. Sertorius maakte zich daar niet druk over, maar hij besloot degenen, die tegen Askalis oorlog voerden, te helpen, opdat degenen, die met hem samen waren, niet onder drang van uitzichtloosheid van hem weggetrokken zouden worden, wanneer ze op de een of andere manier een nieuwe gelegenheid om verwachtingen te koesteren en een nieuwe basis voor andere daden gekregen hadden. Toen hij tot vreugde van de Maurousiërs aangekomen was, begon hij de strijd, en na Askalis in een gevecht verslagen te hebben, belegerde hij hem. Toen Sulla echter Paccianus uitgestuurd had met een legermacht om Askalis en zijn mannen te helpen, doodde Sertorius Paccianus, toen hij tot een treffen met hem kwam en voegde zijn leger bij dat van zich, na het zwaar te hebben geslagen en hij nam Tingis, waarheen Askalis met zijn broers zijn toevlucht genomen had, na een belegering in. De Afrikanen leveren over, dat daar Antaios begraven ligt. Zijn graf nu liet Sertorius openhakken, omdat hij de barbaren niet geloofde in verband met zijn grootte. Toen hij op het lichaam gestoten was, dat volgens het verhaal een lengte van zestig el had, stond hij perplex en hij liet, na een offerdier geslacht te hebben, het gedenkteken weer dichtmaken en hij deed de eer, hem bewezen, en zijn roem daarmee nog toenemen. De bewoners van Tingis vertellen het verhaal, dat na de dood van Antaios zijn vrouw Tingis met Herakles omgang gehad heeft en dat Sophax, de zoon van hem, koning werd over het land en de stad naar de naam van zijn moeder noemde, dat een zoon van Sophax geboren werd, Diodoros, aan wie velen van de Afrikaanse volksstammen onderhorig waren, omdat hij een Grieks leger had, bestaande uit Olbiërs en Mykeners, die daar woonplaatsen hadden door toedoen van Herakles. Maar die vertelsels moeten dienen om hulde te brengen aan Iuba, degene, die van alle koningen het meest geschreven heeft. Want diens voorouders, naar ze overleveren, zijn afstammelingen van Diodoros en Sophax. Toen Sertorius alles in zijn macht gekregen had, deed hij degenen, die het deemoedig vroegen en die vertrouwen in hem stelden, geen onrecht, maar zelfs gaf hij hen hun geld, steden en bestuursvorm terug, na slechts in ontvangst genomen te hebben datgene, wat billijk was en omdat zij het hem gaven.

HOOFSTUK X

Toen hij nog aan het beraadslagen was, waarheen hij zich moest wenden, riepen hem de Lusitaniërs daar weg door het zenden van gezanten, met de bedoeling, dat hij de leiding op zich zou nemen, omdat ze enerzijds tegen de dreiging van de kant van de Romeinen een aanvoerder nodig hadden, die in alle opzichten een groot aanzien en ervaring had, anderzijds, omdat ze zich wilden toevertrouwen aan hem alleen, daar ze van degenen, die met hem waren omgegaan, over zijn karakter vernamen. Want Sertorius, zegt men, liet zich niet door gevoelens van vreugde en ook niet door vrees gemakkelijk mee sleuren, maar van nature was hij niet uit het veld te slaan, wanneer hij gekonfronteerd werd met gevaarlijke situaties, en hij was gematigd in het verwerken van geluk, waagde niet minder dan iemand van de legerleiders uit zijn tijd voor een open strijd en was een zeer knap meester in al die bezigheden in oorlogen, waarbij slinksheid te pas komt en het feit, dat men voordeel weet te trekken uit de omstandigheid, dat men veilige plaatsen bezit, evenals in het oversteken van rivieren, hetgeen snelheid vereist, en, zonodig, misleiding en bedrog. Bij het toekennen van de eerbewijzen voor de daden van dapperheid zich royaal tonend, wist hij maat te houden met betrekking tot de straffen voor de vergrijpen. En toch scheen de daad van wreedheid en hardheid van gemoed, die met betrekking tot de gijzelaars bedreven was tegen het einde van zijn leven, erop te wijzen dat zijn aard niet zacht was, maar omsluierd werd met berekening al naar gelang de noodzaak. Mij dunkt echter, dat een of ander lot een gesteldheid, oprecht en steunend op de rede, nooit zal kunnen doen afdwalen naar het tegendeel, maar van de andere kant is het niet onmogelijk, dat goede karakters en 'n goede geaardheid door het ten deel vallen van grote onverdiende tegenspoed bedorven worden en het karakter met het aangeboren verstand veranderen. Ik meen dat Sertorius dit ondergaan heeft, toen het geluk hem eindelijk in de steek liet, en hij toonde zich verbitterd onder de dwang van de omstandigheden, toen zij zich ongunstig ontwikkelden, jegens hen, die hem onrecht aandeden.

HOOFDSTUK XI

Zover was het toen nog niet, maar omdat de Lusitaniërs hem riepen op het tijdstip, waarover ik het eerst had, brak hij vanuit Afrika op. Als veldheer met onbeperkte macht voegde hij hen terstond tot een geordend leger bij elkaar, en maakte hij het aangrenzende deel van Iberië aan zich onderhorig, omdat de meesten zich vrijwillig bij hem aansloten, vooral vanwege zijn mildheid en ondernemendheid, maar ook waren er middelen, die hij meesterlijk bedacht, waar ze konden dienen tot misleiding en indruk maken. En beslist als meest bekende van dat alles gaat het verhaal over de hinde. Het luidde als volgt. Een Lusitaniër, een gewoon man, behorend tot degenen, die op het land leven, kwam een hinde tegen, die pas jongen gekregen had en de jagers trachtte te ontvluchten; hij raakte weliswaar bij haarzelf achter, maar het hertejong ving hij na een achtervolging, perplex als hij was over de ongewoonheid van zijn huid, ( het was namelijk helemaal wit). Toen Sertorius bij toeval zijn kamp had in dit gebied, en alles wat de een of ander van de jacht of als produkt van de akkerbouw ten geschenke kwam brengen, blij aannam en degenen, die hem met geschenken eerden, het vriendelijk vergold, bracht hij hem de hinde en overhandigde hem die. Hij nam haar aan en was blij op dat moment zoals altijd, maar toen hij haar mettertijd zo tam gemaakt had en bewerkt had, dat zij graag onder de mensen verkeerde, zodat zij, wanneer hij haar riep, naar hem luisterde en hem volgde, wanneer hij ergens heen wandelde, en al het lawaai en rumoer van de soldaten verdroeg, maakte hij er geleidelijk aan een godsdienstige zaak van: steeds zei hij, dat de hinde een geschenk van Artemis was, en hij verspreidde over haar het gerucht, dat zij veel van wat onduidelijk was, hem duidelijk maakte, wetend dat barbaren van nature gemakkelijk tot bijgeloof te verleiden zijn. Hij bedacht daarbij ook listen, zoals de volgende. Wanneer hij namelijk te weten gekomen was, dat de vijanden ergens in het onder zijn gezag gekomen land een inval hadden gedaan of trachtten een stad tot afval te brengen, deed hij het voorkomen, alsof zijn hinde met hem hierover een gesprek had gehad in de slaap en dat ze hem beval zijn strijdkrachten in gereedheid te houden.Wanneer hij later de een of andere overwinning van zijn veldheren hoorde, liet hij de bode verborgen houden, maar zijn hinde, een krans dragend, hetgeen wees op goede berichtgeving, leidde hij naar voren, terwijl hij de mensen toeriep in een goede stemming te verkeren en aan de goden te offeren, omdat ze iets goeds gingen vernemen.

HOOFDSTUK XII

Toen hij hen op die manier naar zijn hand gezet had, gebruikte hij hen, toen ze meer aan normen gewend waren, voor alles, daar ze geloofden niet door een vreemd man met verstand, maar door een god geleid te worden, terwijl bovendien ook nog de situatie dit bewees door het feit, dat zijn macht tegen verwachting in toenam. Nadat hij namelijk bij de zesentwintig honderd man, die hij Romeinen noemde, waarbij gevoegd waren zevenhonderd Afrikanen, die met hem naar Lusitanië overgestoken waren, ook nog vierduizend lichtgewapende Lusitaniërs en zevenhonderd ruiters genomen had, voerde hij oorlog met vier veldheren van de Romeinen, onder wier leiding honderd
twintigduizend infanteristen stonden, zesduizend ruiters, tweeduizend boogschutters en slingeraars en een onnoemlijk aantal steden, terwijl hij zelf in het begin er slechts twintig in totaal bezat. Maar hoewel hij zo zwak en zo klein begon, kreeg hij toch in zijn macht niet alleen grote volksstammen en nam hij niet alleen vele steden in, maar ook bestreed hij van de veldheren, die tegen hem uitgezonden waren, n.l. Cotta in een beslissende zeeslag in de zeestraat bij Mellaria, Fufidius, de gouverneur van Baetica , deed hij rechtsomkeert maken bij de Baetis na tweeduizend Romeinen te hebben gedood, Domitius Calvinus, die proconsul was van het andere deel van Iberië ontnam hij het leven, na hem door zijn quaestor te hebben overweldigd, evenals Thor(an)ius, een ander legerleider van degenen, die door Metellus gezonden waren met een legermacht, en Metellus zelf, de grootste en meest geachte man onder de toenmalige Romeinen bracht hij met niet weinig tegenslagen in het nauw en in een zo grote verlegenheid, dat Lucius Mallius uit Gallia Narbonensis hem te hulp kwam en Pompeius de Grote haastig met een legermacht uit Rome gezonden werd. Want Metellus wist niet, hoe hij oorlog moest voeren tegen een ondernemend man, die steeds elke openlijke strijd vermeed en telkens verandering in de krijgstaktiek toepaste, dank zij de goede uitrusting en beweeglijkheid van het Iberische leger, terwijl Metellus geoefend was in gewone gevechten met zwaargewapenden en veldheer van een dichte slaglinie, waar de soldaten in gelederen vochten en die een zeer goede training had om vijanden af te slaan en omver te werpen, met wie het tot een handgemeen gekomen was, maar die niet in staat was, zoals die anderen, over bergen te trekken, zonder ophouden pijlsnelle mensen te achtervolgen en hen tijdens hun vlucht op de hielen te blijven zitten, honger te lijden of bestand te zijn tegen een levenswijze waarin het onmogelijk was vuur of tenten te hebben.

HOOFDSTUK XIII

Daarbij kwam, dat hij al vrij oud was, toen hij na vele en zware gevechten zich ook nog aan een bandeloze en wellustige levenswijze had overgegeven en dat hij te maken had met Sertorius, die boordevol energie zat , en in topvorm was, terwijl hij zijn lichaam op verbazingwekkende wijze geoefend had op kracht en snelheid en gewend had aan matigheid. Want zelfs niet, wanneer hij vrije tijd had, gaf hij zich over aan dronkenschap, maar hij was gewend inspanningen, lange reizen en voortdurende nachtwaken te verdragen, ofschoon hij genoeg had aan weinige en eenvoudige spijzen, en omdat hij altijd rondtrok door het gebied en de jacht beoefdende, telkens wanneer hij vrije tijd had, had hij zich een ervaring eigen gemaakt in elke mogelijkheid om te ontglippen op de vlucht en omsingeling bij het achtervolgen, zowel op onbegaanbare als begaanbare plaatsen. Daardoor overkwam het de ene, wanneer hij geen gelegenheid had om slag te leveren, door al die ongemakken gehinderd te worden, die mensen verduren, wanneer ze overwonnen worden, maar de andere had bij het vluchten de voordelen van degenen, die achtervolgen. Want hij verhinderde hem voortdurend water te halen en belemmerde hem bij het voedsel verzamelen; wanneer hij voorttrok, stond hij hem niet in de weg, maar hij verontrustte hem, wanneer hij gelegerd was; wanneer hij anderen aan het belegeren was, verscheen hij en belegerde hem op zijn beurt door hem steeds aan de noodzakelijke dingen gebrek te laten lijden, zodat de soldaten wanhopig waren, en, toen Sertorius Metellus uitdaagde om een tweegevecht aan te gaan, hem toeschreeuwden en van hem verlangden, dat een veldheer met een veldheer en een Romein met een Romein zou strijden en ze bespotten hem, toen hij uitvluchten zocht. Maar hij lachtte hierom en handelde aldus goed. Want een veldheer moet, zoals Theophrastos zei, de dood van een veldheer sterven, niet van de eerste de beste lichtgewapende. Toen hij zag, dat de Langobrigen in een niet weinig aangelegenheden de zijde van Sertorius kozen, en dat ze ten gevolge van dorst gemakkelijk te overmeesteren waren, (zij hadden n.l. maar één waterput in de stad en de belegeraar moest trachten de beken in het terrein voor de stad en die langs de muren in zijn macht te krijgen), kwam hij naar de stad in de mening, dat hij binnen twee dagen de belegering snel zou kunnen beëindigen, daar er immers geen water was. Daarom dan ook hadden de soldaten bevel om slechts voor vijf dagen voedsel mee te nemen. Maar Sertorius beval, nadat hij bliksemsnel te hulp gekomen was, om tweeduizend zakken met water te vullen, na voor elke zak een hoop zilvergeld in het vooruitzicht gesteld te hebben. En toen niet alleen vele Iberiërs maar ook vele Maurousiërs de taak op zich namen, koos hij mannen uit , die een goede lichamelijke kracht hadden en ook hard konden lopen; die zond hij door het bergachtige land met het bevel, wanneer ze de zakken aan de mensen in de stad zouden geven, de ongeschikte grote massa heimelijk daarvan weg te voeren, opdat het water voor degenen, die de stad verdedigden, voldoende zou zijn. Toen dat Metellus ter ore gekomen was, zat hij daarover in, daar zijn soldaten de levensmiddelen al ongeveer op hadden en hij zond Aquinus met de leiding over zesduizend man uit om voedsel te verzamelen. Toen Sertorius dit in de gaten kreeg, legde hij voor Aquinus drieduizend man in hinderlaag bij de weg, waarlangs hij trok en liet hen vanuit de een of andere schaduwrijke kloof op hem afgaan, zelf deed hij hem rechtsomkeert maken, na hem frontaal te hebben aangevallen, en sommigen doodde hij, anderen kreeg hij levend in handen. Metellus kreeg Aquinus, die met de wapens ook zijn paard kwijt was, terug en hij trok oneervol weg, terwijl hij zeer bespot werd door de Iberiërs.

HOOFDSTUK XIV

Tengevolge nu van die gebeurtenissen werd Sertorius bewonderd en was hij welkom bij de barbaren, verder ook, omdat hij met de Romeinse wapens, het instellen van gelederen en orders het dolle en wilde van hun manier van verdedigen ontnam en inplaats van een grote roversbende hun macht tot een strijdbaar leger maakte. Verder gebruikte hij, zonder op iets zuinig te zijn, zilver en goud en sierde daarmee hun helmen en bracht het overal op hun schilden aan en hij leerde hen gebloemde mantels en onderkleren te gebruiken, en door de kosten hiervoor te bestrijden en van mooie dingen te houden zoals zij zelf, nam hij hen voor zich in. Maar vooral won hij hen wat zijn omgang met hun kinderen betreft. Want nadat hij degenen uit de hoogste families uit de volksstammen bij elkaar had laten brengen in Osca, een grote stad, en leraren over hen aagesteld had in de Griekse en Romeinse letteren, maakte hij hen in feite tot gijzelaars, maar zogenaamd liet hij hen opvoeden, om hen, wanneer ze man geworden waren, deel te laten uitmaken van de burgerlijke samenleving en deel te laten nemen aan het bestuur. Hun vaders verheugden zich buitengewoon, toen ze hun kinderen in toga praetexta zeer netjes naar school zagen gaan, dat Sertorius gelden in hun belang betaalde, dikwijls examen afnam, geschenken uitdeelde onder degenen die het verdienden, en de gouden halsbanden ten geschenke gaf, die de Romeinen "bullae" noemen. Hoewel het Iberische gewoonte is, dat degenen, die hun plaats hebben in het gevolg van hun leider, met hem sterven, wanneer hij komt te vallen, en de barbaren aldaar noemen dat "toewijding", volgden toch maar weinigen van de schilddragers en volgelingen de andere leiders, maar ontelbare mensen, die zich zelf voor de dood bestemd hadden in zijn belang, volgden Sertorius. Men zegt, dat de Iberiërs , toen hij bij de een of andere stad rechtsomkeert maakte en de vijanden hem in het nauw brachten, Sertorius redden met veronachtzaming van zichzelf en dat ze, na hem beurtelings op de schouders getild te hebben, hem gemakkelijk naar de muren droegen en dat ieder van hen toen pas op de vlucht sloeg, toen hun leider in veiligheid was.

HOOFDSTUK XV

Niet alleen voor de Iberiërs was hij onmisbaar, maar ook voor degenen, die uit Italië kwamen en krijgsdienst verrichtten. Want toen Perpenna Vento, van dezelfde partij als Sertorius, in Iberië gekomen was met veel geld en een grote strijdmacht en van plan was om op eigen gelegenheid en voor eigen rekening oorlog te voeren tegen Metellus, vonden de soldaten dit bezwaarlijk en er werd veel over Sertorius gepraat in het legerkamp tot ergernis van Perpenna, daar deze snoefde op zijn hoge afkomst en rijkdom. Maar zover kwam het niet, want toen bericht werd, dat Pompeius de Pyreneeën aan het overtrekken was, namen de soldaten de wapenen op, grepen haastig de veldtekenen, en raasden tegen Perpenna, terwijl ze hem bevalen om hen naar Sertorius te voeren. En zoniet, dan dreigden ze, na hem in de steek gelaten te hebben, zelf naar een man te zullen gaan, die in staat was zichzelf en anderen te redden. Perpenna gaf toe en voerde hen weg, en hij voegde zich bij Sertorius met drie en vijftig kohorten.

HOOFDSTUK XVI

Daar nu al degenen, die aan deze kant van de Ebro woonden, zich massaal aan zijn zijde schaarden, was Sertorius in aantal sterk; want altijd maar bleven ze toestromen en van alle kanten kwamen ze bij hem samen; maar daar hij verontrust werd door een barbaren eigen ordeloosheid en doldriestheid, terwijl ze schreeuwden om de vijanden aan te pakken en het uitstel maar nauwelijks duldden, trachtte hij hen door verstandige woorden tot bedaren te brengen. Toen hij echter zag, dat ze lastig bleven en op een ongeschikt moment geweld gebruikten, gaf hij zich gewonnen en zag lijdelijk toe, dat ze handgemeen werden met de vijanden, waarbij hij hoopte, dat hij hen, wel niet tot de laatste man verpletterd, maar slechts klappen gekregen hebbend, in het vervolg meer gedwee zou hebben. Toen gebeurd was, wat hij alsmaar vermoedde, kwam hij hen te hulp, bracht hen tijdens hun vlucht weer bij elkaar en legerde hen veilig in het kamp. Omdat hij ook hun moedeloosheid weg wilde nemen, verzamelde hij na weinig dagen geheel het volk in een vergadering en liet twee paarden in het midden brengen, het ene volkomen zwak en al tamelijk oud, het andere groot en sterk en bovendien had het een staart, bewonderenswaardig door dikheid en schoonheid van haren. Bij het zwakke stond een groot en krachtig gebouwd man, de andere bij het sterke was klein en om te zien onbeduidend.Toen hen een teken gegeven werd, trok de sterke man met beide handen de staart van het paard met geweld naar zich toe, alsof hij hem wilde lostrekken, de zwakke man trok een voor een de haren van het sterke paard uit. Toen de ene de moed opgaf na zich zelf tevergeefs niet weinig moeilijkheden verschaft te hebben en bij de toeschouwers veel gelach teweeg bracht, de zwakke echter in een ogenblik en met absoluut geen moeite de staart ontdaan van zijn haren liet zien, stond Sertorius op en zei: "Gij ziet, mannebroeders, dat het afwachten suksesvoller is dan het geweld, en dat vele van de dingen, die in een keer onbereikbaar zijn, geleidelijk aan zwichten. Want de aanhouder wint, met wie de tijd elke macht, wanneer hij erop lostrekt, aantast en overweldigt, daar hij een welgezind bondgenoot is voor degenen, die met verstand het juiste moment, door hem geboden, afwachten, voor diegenen echter, die op een ongunstig moment zich haasten, een zeer vijandige." Door op elk moment zulke verhalen voor de barbaren in elkaar te zetten, bracht hij hen gevoel voor het juiste moment bij.

HOOFDSTUK XVII

Niet minder dan de een of andere van zijn overige krijgsdaden werd bewonderd zijn optreden in verband met de zogenaamde Charakitaniërs. Zij vormen een volk aan de andere kant van de rivier de Tagonius, niet in steden of dorpen wonend, maar er ligt een behoorlijke grote en hoge heuvel, die grotten en holten in de rotsen bevat, allen uitkijkend op het noorden. Heel het aan de voet daarvan liggende land levert een modder, een soort witachtige klei en een gemakkelijk stuk te wrijven soort grond, die vanwege zijn losheid niet stevig is, zodat het niet kan lijden, dat men erover heen loopt, en die over een grote oppervlakte verstuift, zoals ongebluste kalk of as, wanneer ze het ook maar even aanraken. Daar de barbaren niet te krijgen waren door het gebruik van geweld, zo vaak als zij door vrees voor een oorlog in hun spelonken doken, hun buit daar binnen bij elkaar brachten en zich rustig hielden, en daar ze overmoedig dachten over Sertorius, alsof hij een verslagen man was nu hij op dat moment van Metellus af was en in de buurt van de heuvel zijn kamp had opgeslagen, reed hij met het aanbreken van de dag daarheen en bekeek de plaats een poosje grondig, omdat hij niet wilde vluchten, hetzij door een gevoel van toorn, hetzij dat hij daartoe niet de indruk wilde geven. Hij zag, dat hij aan geen enkele zijde een toegang had en, terwijl hij vruchteloos heen en weer reed en zinloze bedreigingen uitte, zag hij, dat van dat land veel stof opsteeg en door de wind naar hen toedreef; want, zoals ik zei, de spelonken liggen naar het noorden gekeerd, en de wind, die uit het noorden komt - sommigen noemen hem Kaikas - waait daar het meest en is de sterkste van de winden, die daar waaien, krachtig blazend vanuit moerassige vlakten en met sneeuw bedekte bergen; en daar op dat moment de zomer op zijn heetst was en hij gevoed werd door het smelten van de ijsmassa in noordelijke gebieden, waaide hij hen zeer prettig tegemoet en verkwikte dagelijks henzelf en hun vee in de weilanden. Toen Sertorius die feiten overdacht en van de mensen uit het land daarover hoorde spreken, beval hij zijn soldaten om van die losse en asachtige aarde af te nemen, die recht tegenover de heuvel te brengen en een heuvel daarvan te maken; en de barbaren lachten hem uit, daar ze vermoedden, dat dit ophopen van de aangedragen aarde tegen hen gericht was. Toen de soldaten dan tot 's nachts gewerkt hadden, toen pas voerde hij hen weg. Met het aanbreken van de dag waaide allereerst een zacht briesje, dat de meest lichte laag van de bij elkaar liggende aarde deed opstuiven, en als fijne stof zich verspreidde, vervolgens, toen de Kaikias in onstuimigheid toenam met het rijzen van de zon en de heuvels met stof bedekt werden, traden de soldaten op de opgeworpen aarde toe, woelden ze grondig om en hakten de klei in stukken, en sommigen lieten zelfs hun paarden op en af lopen en aldus deden ze de losgewoelde aarde opstuiven en lieten die door het waaien van de wind wegdrijven. Deze nam de grond op, die volkomen vergruizeld was en omhoog waaide en wierp hem op de woningen van de barbaren, die de Kaikias door de deuren naar binnen kregen. Daar de spelonken alleen die opening als luchtgat hadden, waarlangs het waaien van de wind naar binnen drong, werd het hen spoedig zwart voor de ogen, spoedig ook kregen ze last van tekort aan lucht, hetgeen hen verstikte, daar ze een scherpe en met veel stof bezwangerde lucht binnen kregen. En nadat ze het tengevolge daarvan met moeite twee dagen uitgehouden hadden, gaven ze zich op de derde dag over, en hetgeen Sertorius met hen gedaan had verleende hem niet zozeer macht als wel roem, daar hij immers de dingen, die door middel van wapens niet te nemen waren, door scherp inzicht bewerkstelligd had.

HOOFDSTUK XVIII

Zolang als hij nu tegen de strijdmacht van Metellus oorlog voerde, scheen het, dat hij in de meeste ondernemingen geluk had, omdat Metellus tengevolge van zijn ouderdom en natuurlijke traagheid zich niet op gelijke voet kon plaatsen met een man, die ondernemend was en een strijdmacht aanvoerde, die meer uit guerillastrijders dan uit legioensoldaten bestond; maar toen hij ook zijn kamp had opgeslagen in de nabijheid van Pompeius, toen deze de Pyreneeën was overgetrokken, en hem niet alleen elke gelegenheid gaf om zijn kracht te leren kennen in gevechten tussen de veldheren, maar ook de gelegenheid daartoe nam, was hij de meerdere in het bedenken van middelen tegen de ander en het op zijn hoede zijn voor hem en er werd tot in bijzonderheden over hem gesproken tot in Rome toe als zijnde de knapste van de toenmalige veldheren om een oorlog te ontketenen. Want geenszins gering was de faam van Pompeius, maar hij genoot, vooral toen, roem tengevolge van zijn manmoedige daden in het belang van Sulla, en met het oog hierop werd hij zelfs door hem "Magnus", dat betekent "Grote", genoemd, en verkreeg hij de eer van een triomftocht, hoewel hij nog niet eens de leeftijd van man had bereikt. En tengevolge hiervan kregen zelfs vele van de steden, die onder het gezag van Sertorius stonden, het verlangen naar wisseling van leider, nadat ze de blik naar hem gewend hadden, vervolgens gaven ze dit op tengevolge van de nederlaag die hem tegen alle verwachting in rond de muren van Lauro overkomen was. Toen Sertorius hen namelijk belegerde, kwam Pompeius hen met zijn volledig leger te hulp; vervolgens haastte de ene zich om tevoren een heuvel, die gunstig gelegen scheen voor de belegering van de stad, te bezetten, de ander om dat te beletten. Daar Sertorius hem voorgekomen was, stationneerde Pompeius zijn leger bij de heuvel en verheugde zich over deze toevallige kans, in de mening, dat Sertorius midden tussen de stad en zijn leger klem zat; en hij stuurde boden naar de bewoners van Lauro en drukte hen op het hart moed te houden en bij de muur te zitten kijken, hoe Sertorius werd belegerd. Toen deze dat gehoord had, barstte hij in lachen uit en zei, dat hij persoonlijk de leerling van Sulla (zo noemde hij Pompeius gewoonlijk spottend) zou leren, dat een veldheer meer terugwaarts moet kijken dan vooruit. Die dingen zei hij en tegelijkertijd toonde hij aan degenen, die belegerd werden, zesduizend zwaargewapenden, die hij nog achter de hand had in het vorige, met paalwerk omgeven kamp, van waaruit hij opgebroken was en de heuvel in zijn macht had gekregen, opdat ze Pompeius, wanneer deze zich tegen hen keerde, in de rug zouden aanvallen. En daar Pompeius dit zeer laat in de gaten gekregen had, had hij niet de moed om hem aan te pakken, daar hij een omsingeling vreesde en hij schaamde zich om mensen, die gevaar liepen, in de steek te laten en hij werd gedwongen, terwijl hij werkloos daarbij zat, te zien hoe ze omkwamen; want de barbaren waren niet meer zeker van zich zelf en gaven zich aan Sertorius over. Hij liet hen in leven en liet hen allen weggaan, maar hun stad liet hij platbranden, niet tengevolge van een gevoel van toorn of wreedheid, want die man schijnt het minst van de veldheren te hebben toegegeven aan emoties, maar tot schande en vernedering van de bewonderaars van Pompeius, opdat onder de barbaren het verhaal zou gaan, dat hij, hoewel hij dichtbij was en zich bijna warmde aan het vuur van zijn bondgenoten, hen niet kon helpen.

HOOFDSTUK XIX

Het is waar, meerdere nederlagen troffen Sertorius, en terwijl hij altijd waakzaam was, dat hij zelf en degenen, die zich in zijn gevolg bevonden geen nederlaag leden, werd hij verslagen daar, waar anderen de leiding hadden; door de manier echter, waarop hij deze steeds te boven kwam, werd hij meer bewonderd dan de veldheren, die tegen hem te velde trokken, zoals in de strijd bij Sucro tegen Pompeius en verder in de strijd bij Saguntum tegen hem en Metellus tegelijk. De strijd bij Sucro ontstond, naar men zegt, omdat Pompeius er zeer op uit was, dat Metellus geen deel aan de overwinning zou krijgen. Ook Sertorius wilde met Pompeius een beslissende slag leveren, voordat Metellus bij hem kwam, en nadat hij de troepen had laten oprukken, raakte hij 's avonds slaags met hem, in de mening, dat de duisternis voor de vijanden, zowel op hun vlucht als tijdens de achtervolging, een belemmering zou vormen, daar ze vreemden waren en het gebied niet kenden. Toen het een gevecht van man tegen man werd, trof het, dat hij zelf aanvankelijk niet tegenover Pompeius stond, maar tegenover Afranius, daar deze de linkervleugel had en hij zelf op de rechter flank opgesteld stond. Toen hij hoorde, dat degenen, die met Pompeius handgemeen waren, geleidelijk aan weken, daar hij hen in het nauw bracht en dat ze overweldigd werden, droeg hij de rechter vleugel aan andere aanvoerders over en zelf snelde hij naar die vleugel, die overwonnen werd. Nadat hij degenen, die al rechtsomkeert maakten en hen, die nog steeds op hun plaats stand hielden, bij elkaar gebracht had en hen opnieuw bemoedigd had, wierp hij zich op Pompeius, terwijl deze hen achtervolgde, en veroorzaakte een grote vlucht, toen Pompeius , die de dood reeds in ogen zag en gewond raakte, tegen alle verwachtingen in ontsnapte. Want toen de Afrikanen, die bij Sertorius stonden, zijn paard met goud bemachtigden, dat opgesmukt was en voorzien op hoofd en rug van paardentuig, waaraan veel geld en moeite besteed was, gaven ze bij het onderling verdelen hiervan en met elkaar verschillen in mening hierover de achtervolging op. Nadat Afranius degenen, die tegenover hem stonden op de vlucht had gejaagd juist op het moment, dat Sertorius met hulp wegtrok naar het andere deel, sloeg hij hen in de legerplaats terug. En tegelijk met hen binnengevallen, verwoestte hij daar alles, terwijl het al donker was, niet van de vlucht van Pompeius afwetend en ook niet in staat de soldaten van plundering af te houden en bij zich te houden. Intussen keerde Sertorius na de overwinning op het andere deel, dat tegenover hem stond terug; en na de mannen van Afranius op het lijf gevallen te zijn, die wegens gebrek aan tucht in verwarring raakten, doodde hij er velen. De volgende morgen vroeg trok hij opnieuw ten strijde na zich weer bewapend te hebben, vervolgens, toen hij vernomen had, dat Metellus nabij was, ontbond hij zijn formatie en ontsloeg de soldaten van hun taak, zeggend: " Ik evenwel zou die jongen na het toedienen van een pak slaag naar Rome teruggestuurd hebben, als dat ouwe wijf niet verschenen was. "

HOOFSTUK XX

Hij was vreselijk moedeloos vanwege het feit, dat die hinde nergens meer te zien was. Hij zag zich namelijk beroofd van een buitengewoon middel om de barbaren te beïnvloeden, terwijl ze op dat moment immers bij uitstek bemoedigende toespraak nodig hadden. Spoedig echter kwamen enkele mensen, die 's nachts zomaar wat ronddwaalden, haar toevallig tegen en namen haar gevangen, daar ze haar aan de huidskleur herkenden. Toen Sertorius dat hoorde, kwam hij met hen overeen, dat hij veel geld zou geven, als ze het aan niemand zouden zeggen, en na de hinde verborgen te hebben en weinig dagen alleen te hebben gelaten, trad hij, terwijl de vreugde van zijn gezicht afstraalde, naar voren op het podium toe, aan de leiders der barbaren vertellend, dat de godheid hem namelijk in de slaap gewezen had op een groot en heugelijk feit; nadat hij vervolgens op het podium gestapt was, besprak hij de zaken met degenen, die bij hem kwamen. Toen de hinde door degenen, die haar bewaakten , dichtbij losgelaten was en Sertorius bemerkt had, kwam ze in een draf, zeer blij, op het podium af en ze ging bij hem staan, legde het hoofd op zijn knieën en streek met de mond over zijn rechterhand, daar ze gewend was ook vroeger zo te doen. Toen Sertorius op innemende wijze op zijn beurt blijken van hartelijkheid gaf en daarbij ook nog begon te huilen, waren de aanwezigen eerst uit het veld geslagen, vervolgens begeleidden ze Sertorius onder handgeklap en geroep als een door de goden begenadigd en met de goden bevriend man naar huis, verkeerden in goede stemming en koesterden degelijke verwachtingen.

HOOFDSTUK XXI

Toen hij in de vlakten van de Saguntijnen de vijanden in uiterste radeloosheid had gebracht en hen klem had zitten, werd hij gedwongen slaags te raken met hen, toen ze erop uit trokken om te roven en voedsel te verzamelen. Van de zijde van beide partijen werd er fel gestreden. En Memmius, de meest bekwame van de veldheren onder Pompeius' bevel, viel in het heetst van het gevecht en Sertorius had de overhand en onder een grote moordpartij onder degenen, die nog steeds stand hielden, baande hij zich een weg tot vlak bij Metellus. Deze stelde zich, in vergelijking met zijn leeftijd, dapper te weer en terwijl hij op zeer opvallende wijze de strijd voerde, werd hij getroffen door een lans. Toen sommigen van de Romeinen dat zagen, anderen het hoorden, beving hen een gevoel van schaamte om hun leider in de steek te laten en tegelijkertijd kwam een gevoel van woede jegens de vijanden in hen op. Nadat ze hun grote schilden ter bescherming voor hem gebracht hadden en hem samen buiten het strijdgewoel hadden gebracht, sloegen ze de Iberiërs krachtig af; en toen de overwinnig op die manier een andere wending had genomen, beraamde Sertorius voor hen ontvluchtingsmogelijkheden, waarbij ze geen gevaar te vrezen hadden en hij zocht naar middelen, opdat zijn strijdmacht opnieuw en in rust kon samenkomen, en hij verschanste zich achter de muren en barrikadeerde de poorten, nadat hij naar een in het gebergte liggende en sterke stad de wijk had genomen, ofschoon hij van plan was alles liever behalve een beleg gelaten af te wachten, maar hij misleidde zijn vijanden. Terwijl ze zich namelijk bij hem legerden en ze verwachtten, dat ze de plaats zonder moeite zouden innemen, lieten ze degenen van de barbaren, die vluchtten, ongemoeid door en besteedden geen aandacht aan de strijdmacht, die zich weer in het voordeel van Sertorius aan het verzamelen was. Ze kwam weer bij elkaar, omdat hij leiders had gezonden naar de steden, die in zijn bezit waren en deze dringend verzocht om, wanneer ze eindelijk velen bij elkaar zouden hebben, een bode te sturen naar hem. Toen ze een bode gezonden hadden, verenigde hij zich met de zijnen, na zich zonder enige moeite door de vijanden te hebben heen geslagen; hij trok opnieuw op hen af, nu hij weer een groot leger had, sneed hen aan de landzijde van hulpbronnen af door hinderlagen, door omsingelen en door het feit, dat hij in alle richtingen zich begaf, terwijl hij hen fel aanviel; zodat de veldheren genoodzaakt werden, na zich van elkaar te hebben gescheiden, de ene om weg te trekken naar Gallië, Pompeius om de winterkwartieren te betrekken bij de Vaccaei onder drukkende omstandigheden tengevolge van een nijpend gebrek aan noodzakelijke dingen, en hij schreef aan de senaat, dat hij zijn leger zou wegvoeren, als ze hem geen geld stuurden; want zijn eigen hulpbronnen waren nu op bij al het oorlog voeren ter verdediging van Italië. Zelfs was dat het gesprek van de dag in Rome, dat Sertorius eerder in Italië zou aankomen dan Pompeius; in zo'n ernstige situatie bracht de schranderheid van Sertorius de voornaamste en machtigste mannen onder de toenmalige veldheren.

HOOFDSTUK XXII

Ook liet Metellus blijken, dat hij bang was voor de man en hem als een groot iemand beschouwde. Hij liet namelijk afkondigen, dat hij honderd talenten aan zilvergeld zou geven en 20.000 plethren aan land, als de een of andere Romein hem uit de weg kon ruimen; en als hij balling was, zou hij hem de terugkeer naar Rome mogelijk maken, en op deze wijze trachtte hij de man door verraad te kopen, omdat hij niet meer zeker was hem in open strijd af te weren. Daarbij nog, toen hij Sertorius eens in een gevecht had overwonnen, was hij zo trots en zo vol van zijn sukses, dat men hem openlijk "Imperator " noemde en de steden verwelkomden hem, wanneer hij tot hen kwam, met offers en door het oprichten van altaren. Het verhaal gaat, dat hij zich kransen liet opzetten en dat hij uitnodigingen voor maaltijden aanvaardde waarbij het vrij onstuimig toeging, en hierbij dronk hij in kledij van een triomfator, terwijl Nike-beelden, die vervaardigd waren, door middel van goed funktionerende werktuigen neergelaten werden en hem gouden overwinningstekenen en kransen aandroegen, en koren bestaande uit kinderen en vrouwen zongen te zijner ere zegeliederen. Hierdoor was hij terecht lachwekkend, als hij hem minachtend een weggelopen slaaf van Sulla en het overschot van de vlucht van Carbo noemde en als hij zo bombastisch deed en zo buitengewoon verheugd was, wanneer hij de overhand gekregen had, daar Sertorius langzaam teruggetrokken was. Op de eerste plaats het feit, dat deze de senatoren, die uit Rome gevlucht waren en bij hem vertoefden, openlijk senaatskollege noemde, quaestoren en veldheren uit hen aanwees en deze en dergelijke dingen allemaal regelde volgens de gebruiken in zijn vaderland, was een bewijs van breed inzicht van Sertorius; vervolgens getuigde van breed inzicht, dat hij, hoewel hij wapens, geld en steden van de Iberiërs benutte, zelfs niet in naam de hoogste bevoegdheid aan hen overdroeg, maar Romeinen als veldheren en bestuurders over hen aanstelde, omdat hij immers trachtte voor de Romeinen de vrijheid te herkrijgen, niet om hen hoger op te brengen ten kosten van de Romeinen. Want hij was een man, die van zijn vaderland hield en een groot verlangen had daarheen terug te keren; maar hij gedroeg zich mannelijk in tegenspoed en vernederde zich niet tegenover zijn vijanden, maar in het bezit van een overwinning stuurde hij gezantschap naar Metellus en Pompeius, dat hij bereid was de wapens neer te leggen en te leven als ambteloos burger, wanneer hij de terugkeer verkregen had. Hij zei namelijk, dat hij liever in Rome een burger van zeer weinig betekenis wilde zijn dan dat hij, zijn vaderland ontvluchtend, openlijk toegesproken werd als alleenheerser over al de anderen bij elkaar. Men zegt, dat hij vooral naar zijn vaderland verlangde omwille van zijn moeder, daar hij als kind zonder vader onder haar leiding groot gebracht was en geheel en al aan haar hing. Toen zijn vrienden in Iberië hem riepen om de leiding te nemen, scheelde het maar weinig, of onder de druk van zijn smart pleegde hij zelfmoord, toen hij de dood van zijn moeder vernomen had. Zeven dagen lang namelijk lag hij daar, noch een teken geven, noch door iemand van zijn vrienden gezien, en met moeite konden zijn medeveldheren en zij, die in eer aan hem gelijk waren, na om zijn tent te zijn gaan staan, hem dwingen om naar buiten te komen, kontakt op te nemen met zijn soldaten en, daar de zaken goed liepen, ze ter hand te nemen. Daardoor dan ook wekte hij bij velen de indruk, daar hij van nature een zachtmoedig man was en op verantwoorde wijze geneigd was tot rust, door omstandigheden, tegen zijn zin in het ambt van veldheer te bekleden en de oorlog als een noodzakelijke bescherming voor zijn leven aan te grijpen, daar het lot hem geen veiligheid verleende en omdat hij steeds door degenen, die hem haatten, gedwongen werd naar de wapens te grijpen.

HOOFDSTUK XXIII

Ook zijn politiek ten opzichte van Mithridates was een bewijs van groot inzicht. Toen Mithridates namelijk weer opstond a.h.w. voor een tweede worsteling, en opnieuw zijn hand uitstak naar Klein-Azië na zijn mislukking tegenover Sulla, en daar de roem van Sertorius zich al sterk in alle richtingen verspreidde en degenen, die uit het westen voeren, Pontus overstelpt hadden met hun verhalen over hem, zoals ze doen met vreemde koopwaren, liep hij met het plan rond om gezanten naar hem te sturen; hij was n.l. over het paard getild, vooral door het inhoudloze gezwam van de vleiers, die Sertorius met Hannibal, Mithridates met Pyrrhos vergeleken, en die zeiden, dat de Romeinen, wanneer ze werden aangepakt van twee kanten, tegen zo'n grote naturen en strijdkrachten tegelijk zich niet teweer konden stellen, wanneer de knapste veldheer zich bij de grootste der koningen had gevoegd. Dus zond Mithridates gezanten naar Iberië met een brief en mondelinge voorstellen voor Sertorius bij zich, waarin hij meedeelde van zijn kant geld en schepen voor de oorlog te zullen leveren, maar hij vond het billijk, dat door inspanning van diens kant Klein-Azië helemaal en voorgoed in zijn macht kwam, waaruit hij ten voordele van de Romeinen teruggetrokken was volgens de overeenkomst, die ten overstaan van Sulla tot stand gekomen was. Sertorius nu verzamelde de raad,die hij senaatskollege placht te noemen, en zij van hun kant spoorden hem heftig aan om de voorstellen te aanvaarden en een gunstig onhaal te bereiden; van hen werd slechts een woord en een niets zeggende overeenkomst geëist aangaande dingen, die niet in hun vermogen lagen, en in ruil daarvoor kregen ze wat ze het meest nodig hadden. Maar Sertorius gaf geen gehoor daaraan, maar hij zei het Mithridates niet te misgunnen, wanneer hij met plannen rondliep om Bithynië en Kappadokië in bezit te nemen, volkeren, die steeds door koningen geregeerd werden en geenszins aan de Romeinen toebehoorden, maar dat hij niet lijdelijk zou aanzien, dat die provincie, die de Romeinen op het meest wettige wijze bezaten en die hij hen ontnomen had en onder zijn gezag had gebracht door oorlog te voeren, en waar hij door de aktiviteiten van Fimbria buiten was komen te staan, die hij tevens aan Sulla onder plechtige beloften had afgestaan, opnieuw onder zijn gezag raakte. De stad moest namelijk in aanzien stijgen door zijn inspanningen, wanneer hij de macht had, niet moest het feit, dat hij de macht had, hem ten nadele van de belangen van de stad beïnvloeden. Voor een ridderlijk man immers is het te verkiezen om te overwinnen onder eerbare omstandigheden, maar zelfs niet gered te worden op schandelijke wijze.

HOOFDSTUK XXIV

Toen die antwoorden hem bericht werden, verbaasde Mithridates zich hierover en men zegt, dat hij tegen zijn vrienden zei: "Wat zal Sertorius dan wel gaan regelen, wanneer hij op de Palatinus gezeten is, als hij nu al, hoewel verstoten naar de gebieden van de Atlantische Oceaan, grenzen vaststelt, voor ons koninkrijk en ons dreigend oorlog aankondigt, wanneer wij een poging wagen ten opzichte van Klein-Azië?" Niettegenstaande dat kwam er een overeenkomst tot stand onder ede, namelijk, dat Mithridates Kappadokië en Bithynië behield, terwijl Sertorius hem een veldheer en soldaten zond, maar dat Sertorius van Mithridates 3000 talenten en 40 schepen kreeg. En zodan werd door Sertorius als veldheer naar Klein-Azië Marcus Marius gestuurd,een van degenen uit de raad, die als vluchteling bij hem waren, met wie Mithridates enkele van de Klein-Aziatische steden innam en met wie hij persoonlijk meeging, wanneer deze een stad binnen rukte in gezelschap van lictoren met hun roeden en bijlen, terwijl de koning vrijwillig de tweede plaats innam in het gevolg en de houding aannam van iemand, die ondergeschikte is. Marius maakte sommige steden vrij, aan andere liet hij ontheffing van tolgelden bekend maken, en schreef dit toe aan de gunst van Sertorius, zodat Klein-Azië, daar het enerzijds zwaar te lijden van de tollenaars, aan de andere kant zwaar te liden had van de hebzucht en het uitdagende optreden van de daar in kampen gelegerde soldaten, zich weer ging instellen op een hoopvolle periode en weer vurig verlangde naar de bestuurswisseling, waar men naar uitkeek.

HOOFDSTUK XXV

In Iberië echter greep afgunst en een dwaze naijver ten aanzien van diens macht de senatoren bij Sertorius aan en degenen, die in eer aan hem gelijk waren, zodra zij hoop gekregen hadden in de strijd opgewassen te zijn tegen hun vijanden, daar de vrees bij hen geweken was. Perpenna was de drijfveer in deze, daar hij aangegrepen werd op grond van zijn goede afkomst door een zinloos voornemen het leiderschap te aanvaarden, en in het geheim verspreidde hij lasterlijke gesprekken onder zijn soortgenoten: "Welk een kwade geest toch heeft ons in zijn macht gekregen en voert ons van kwaad tot erger, wij, die het niet waardig oordeelden, toen wij nog in het vaderland verbleven, datgene, wat ons opgedragen werd, uit te voeren in het belang van Sulla, toen deze over geheel de aarde en zee de absolute heerschappij voerde? Na hier eerder gekomen te zijn om als vrije mensen te leven, leiden we vrijwillig het leven van een slaaf door de ballingschap van Sertorius als diens trawanten te dekken, terwijl we een senaatskollege vormen, een benaming, waarover spottend gelachen wordt door degenen, die dat horen, maar in werkelijkheid verduren we onbetamelijkheden, verordeningen en inspanningen, niet minder dan Iberiërs en Lusitaniërs." De meesten werden met dergelijke woorden overstelpt, maar toch vielen ze hem niet openlijk af, omdat ze bevreesd waren voor zijn macht, maar in het geheim haalden ze zijn daden door het slijk en kwelden de barbaren door hen meedogenloos te tuchtigen en belastinggelden te heffen, daar Sertorius dit beval, zoals ze zeiden. Tengevolge hiervan ontstonden er opstanden en onlusten bij steden. Degenen, die gezonden werden om die problemen te behandelen en de rust weer te herstellen, keerden terug, nadat ze nog meer vijanden gemaakt hadden en de heersende ongehoorzaamheid vergroot hadden, zodat Sertorius zijn vroegere gematigdheid en zachtmoedigheid liet varen en de kinderen van de Iberiërs, die in Osca opgevoed werden, slecht behandelde, door sommingen uit de weg te ruimen, anderen als slaaf te verkopen.

HOOFDSTUK XXVI

Toen Perpenna nu meerdere mensen in het komplot had voor de aanslag, bracht hij ook nog Mallius daarbij, een van degenen uit de legerleiding. Daar deze verliefd was op een schone jongeman en hem zeer genegen was, maakte hij hem de voorgenomen aanslag bekend en verzocht hem dringend om geen aandacht meer te schenken aan de andere minnaars en zich aan hem alleen te houden, daar hij binnen weinig dagen belangrijk zou worden. De jongeman echter verklapte het gesprek aan een ander van zijn minaars, Aufidius, daar hij meer voor deze voelde. Toen Aufidius dat hoorde, verstomde hij; want ook hijzelf had deel aan de samenzwering tegen Sertorius. Hij wist evenwel niet, dat Mallius er deel aan had. Toen de jongeman Perpenna, Graecinus en enkele anderen noemde, die hij zelf als samenzweerders kende, bestempelde hij, volkomen van zijn stuk gebracht, ten overstaan van hem het gesprek als volkomen onbelangrijk en hij bewoog hem ertoe om geringschattend over Mallius te denken, daar deze een leeghoofd was en er maar op los kletste. Zelf echter ging hij snel naar Perpenna , maakte hem het kritieke van het moment en het gevaar duidelijk en verzocht hem dringend toe te slaan. De anderen lieten zich overtuigen en, na een man geïnstrueerd te hebben, brachten ze deze, terwijl hij zorgvuldig een brief bij zich droeg voor Sertorius, bij hem. De brief maakte een overwinning bekend van een van zijn veldheren, die onder zijn gezag stonden en maakte gewag van een grote moordpartij onder de vijanden. Daar Sertorius hierover zeer verheugd was en een offer bracht voor de goede berichten, stuurde Perpenna een uitnodiging naar hem en zijn aanwezige vrienden (deze behoorden tot de samenzwering) voor een feest, en, na lang aanhouden, overreedde hij hem om te komen. Altijd verliepen de maaltijden met Sertorius in grote waardigheid en orde, want hij verdroeg het niet iets schandelijk te zien of te horen, maar hij wende degenen eraan, die met hem waren om gepaste en binnen de perken blijvende scherts en vrolijkheid aan de dag te leggen. Toen echter halverwege het drinkfestijn zochten ze openlijk aanleiding tot ruzie maken en bezigden bandeloze taal en, terwijl ze deden alsof ze dronken waren, waren ze brutaal om hem te tergen. Hetzij, omdat hij hun onfatsoenlijk gedrag hinderlijk vond, hetzij, dat hij hun bedoeling uit de ruwheid van hun gelal en uit hun ongewone geringschatting in de gaten kreeg, veranderde hij zijn houding aan tafel en ging achterover liggen, daar hij hierop geen acht wilde slaan, noch dit wilde horen. Toen Perpenna een drinkschaal wijn genomen had en die onder het drinken uit zijn handen had laten vallen en een lawaai veroorzaakt had, dat voor hen het afgesproken teken was, sloeg Antonius, die aan de linkerkant van Sertorius lag, deze met zijn zwaard. Toen deze zich in de richting van de klap had gedraaid en trachtte op te staan, viel hij hem op de borst en greep zijn beide handen vast, zodat hij zich zelfs niet kon verdedigen en onder de slagen van velen stierf.

HOOFDSTUK XXVII

De meesten nu van de Iberiërs gingen onmiddellijk weg en gaven zich over, nadat ze gezanten gezonden hadden naar het leger van Pompeius en Metellus; degenen echter, die bleven, nam Perpenna op en trachtte nog iets uit te richten.Toen hij de voorbereidingen, door Sertorius gemaakt , ging benutten, juist genoeg om een slecht figuur te slaan en duidelijk aan de dag te leggen, dat hij van nature niet kon leiden noch geleid kon worden, viel hij Pompeius aan. Spoedig zwaar verslagen door hem en krijgsgevangene geworden verdroeg hij zelfs zijn laatste lot niet op de wijze van een leider, maar in het bezit van de geschreven stukken van Sertorius, beloofde hij aan Pompeius inzage te zullen geven van persoonlijk geschreven brieven van oud-konsuls en mannen, die zeer veel macht in Rome hadden, waarin ze Sertorius naar Italië riepen, daar immers velen verlangden aan de bestaande situatie te tornen en de staatsvorm te veranderen. Pompeius nu loste de zaak op, niet als iemand, die pas komt kijken, maar als iemand met een grondig en goed gefundeerd oordeel en hij bevrijdde Rome van grote angstgevoelens en revoluties. Want die brieven en de geschreven stukken van Sertorius liet hij allen bij elkaar brengen en verbranden, zonder ze gelezen te hebben of een ander dit te hebben laten doen; Perpenna zelf echter liet hij met spoed uit de weg ruimen uit vrees, dat, wanneer hun namen zouden bekend worden, bij sommigen oorzaken tot afval en onlusten zouden ontstaan. Van degenen, die met Perpenna de samenzwering gesmeed hadden, werden sommigen omgebracht, nadat ze naar Pompeius gebracht waren, anderen, die naar Afrika waren gevlucht, werden door de Maurousiërs met speren neergestoken. Niemand ontkwam, behalve Aufidius, de medeminnaar van Mallius; deze werd oud in een vreemd dorp, hetzij omdat hij verborgen bleef, hetzij omdat men zich niet om hem bekommerde, terwijl hij in armoede zijn leven sleet en verafschuwd werd.

 


 

Vertaling ontleend aan:

Ploutarchos' leven van Sertorius
Tekst, Nederlandse vertaling, historisch kommentaar

Promotor:
Prof. dr. F.J.M. de Waele

Proefschrift

ter verkrijging van de graad van doctor in de letteren aan de katholieke universiteit te Nijmegen, op gezag van de rector magnificus Mr. S.F.L. Baron van Wijnbergen, hoogleraar in de faculteiten der rechtsgeleerdheid en der sociale wetenschappen, volgens besluit van de senaat in het openbaar
te verdedigen op 16 Mei 1969 des namiddags te 4 uur

door

Frans Lodewijk Gerard Stenten
geboren te Heerlen

Centrale drukkerij Nijmegen
1969

[Typografisch verwerkt door T. Bruyn; bedankt, Tim!
Kox
.]


[Daar ook de volgende inleiding: ]

PLUTARCHICA

Ploutarchos, stammend uit Boeotië, dat zo vaak om zijn plompheid geminacht werd (Steph. Byz. pg.173 ed. Meineke), leefde van ongeveer 50 - 120 n. Chr. Zijn ouders waren vermogend en daardoor in de gelegenheid hem die opvoeding te geven, waarvan hij later getuigde, dat deze de meest ideale is voor het bereiken van de a)reth/; dit was in zijn ogen de juiste houding, n.l. een wisselwerking van het gevoelsmatige en verstandelijke, waarbij het laatste de leiding dient te hebben. Deze houding acht hij vooral bereikbaar door de bestudering van de wijsbegeerte (Plout. de virt. mor. I, 440 C-XII , 452 D; de lib.educ. X, 7 C sq.). Dat hij zelf deze waardige houding bezat , blijkt o.a uit het gegeven, dat hij over zijn persoon en familie in zijn werken slechts op bescheiden wijze en in verspreide mededelingen informeert (Ziegler, Plutarchus, 639, 28 sq.): misplaatste trots is afwezig. Maar omdat de wijsbegeerte als uiteindelijk doel heeft een juist godsbegrip te scheppen (Plout. de def.or.II, 410 B: filosofi/aj qeologi/an ... te/loj e)xou/shj), kan men stellen, dat de leiding van het rationele over het gevoelsmatige afhankelijk is van het inzicht over de godheid, zoals het verschijnsel bijgeloof en de daarmee gepaard gaande angst bewijst (Zeller, pg.206). Deze is in de wereld werkzaam door middel van lagere godheden (Plout. de def. or. X, 415 A), waarbij zich het probleem voordoet, hoe de mens door slechte godheden veranderd kan worden, m.a.w. hoe deze almachtige godheid in zijn werkzaamheid in de wereld kan worden beperkt. Verder stelt hij, dat een goed begrip van de godheid de mens op het rechte pad houdt (Plout. Arist. VI, 3 sq.), hetgeen allemaal betekent, dat de mens met zijn geest deze almachtige godheid helpt en zo de slechte godheden in hun macht beperkt, ofwel dat deze de mens buiten zijn wil beïnvloeden en eveneens de godheid in zijn macht en dus in zijn almacht te kort doen. Zeller merkt op (pg. 195), dat de grens voor Ploutarchos tussen verstandelijke werkzaamheid en ingrijpen van de godheid onduidelijk ligt (cf. Plout. Sert. X, 6 sq.).
Niet alleen als leraar om de mensen, die als zieken zijn, te helpen op hun weg naar een goede gelijkenis met de godheid (Zeller, pg.180; 181), ook op politiek terrein was hij al vroeg werkzaam (Plout. praec. ger. r.p. XX, 816 D), een aktiviteit, die elk bekwaam en het vertrouwen van het volk genietend man dient te beoefenen (Plout. quaest. conv. II, 10, 642 F sq.; XXIX, 821 F sq.; praec. ger. r.p. II, 798 C sq.; an seni V, 786 B). Hij werd door Trajanus bekleed met het konsulaat, waarbij hij de bestuurders van Illyrië aanspoorde om de besluiten van Ploutarchos niet te veronachtzamen (citaat Suidas bij Ziegler, Plutarchus, 658, 3; cf. echter Latte's citaat bij Ziegler o.c. 658, noot 1). Een functie, die hem bijzonder welkom moet zijn geweest, was het priesterschap te Delphi (Ziegler, o.c. 659, 26 sq.), gezien zijn grote waardering voor orakels (Zeller, pg. 211 sq.): of hij deze voor deze priesterfunktie al bezat of juist onder invloed daarvan gekregen heeft, is niet vast te stellen.
Naast de vorming van de geest dient de zorg voor het lichaam niet te worden verwaarloosd, maar moet wel zo zijn, dat de geest onder de lichamelijke training niet lijdt (Plout. de lib. educ. XI, 8 C sq.): de lichamelijke training is noodzakelijk voor de soldaat, wat Ploutarchos nooit geweest is: bij de gedetailleerde kennis, die we van familiale en andere levensomstandigheden weten, zou die over zijn militaire dienst zeer zeker behoord hebben.
In hoeverre vindt men zijn ideeën in het leven van Sertorius terug? In cap. X, 2 sq. vindt men een duidelijke uitspraak over Sertorius' karakter en de omstandigheden, die tot karakterverandering
kunnen leiden ; zijn kwaliteiten naar lichaam en geest ( cf. Plout. Sert. II, 2; III, 2; XIII, 2: Cic. Brut. 48, 180) maken hem tot een geschikt leider, maar wat uiteindelijk voor Ploutarchos het belangrijkste is, het juiste begrip over godheid, vindt men, oppervlakkig gezien, hierin niet terug: pas na grondige bstudering van zijn opvattingen is vast te stellen, in hoeverre Sertorius aan het religieus-wijsgerige beeld van Ploutarchos beantwoordt; houdt men geen rekening met zijn eventueel opportunistische houding, dan vindt men in V, 4 sq., VI, 5; 7 sq., IX, 11; X, 2 sq., XIII, 2, XIV, 3 goede voorbeelden, die de mens kan navolgen.
Ploutarchos zegt geen historie te willen bedrijven, maar aan de hand van feiten te onderzoeken, in hoeverre een persoon navolging verdient of niet. (Plout. Alex. - Caes. I, 2; Aem. - Tim I, 1 sq.; Dem. - Ant. I, 1sq.; Nic. - Crass. I, 5); maar het karakter blijkt juist door deze feiten, hetzij hij die zelf veroorzaakt, hetzij hij daartegenover stelling neemt. Vandaar dat een reële en waarheidsgetrouwe vermelding van juist deze feiten noodzakelijk is. In Sertorius' leven ontbreekt het op sommige punten aan de juiste inlichtingen. Voor een goede beoordeling van Sertorius' houding dient men b.v. Cinna's woordbreuk t.o.v. Sulla te kennen, terwijl we van Ploutarchos weten, dat hij in het geval van Marius absolute trouw van Cinna eist, zelfs daar, waar de staat gevaar dreigt van de kant van Marius ( Plout. Sert. V, 4 sq.). Weliswaar is voor de staat belangrijk de dapperheid van Sertorius in de oorlog tegen de Kimbren en Teutonen, in die tegen de Keltiberiërs en de Italiërs, voor een mogelijke beïnvloeding van Sertorius was het evenzeer dienstig geweest de persoon van Caepio en Didius beter te kennen (cf. Plout. Sert. III, 1; 5), terwijl er elders overbodige uitweidingen staan (Plout. Sert. IX, 9 sq.; XVII, 6 vanaf e)c u9grw=n tot met a)nayu/xwn). Ook is niet altijd vast te stellen, of Sertorius' houding geldt voor alle situaties of slechts voor een bepaalde (cf. Plout. Sert. VI, 9).
Opvallend mag men noemen de overeenkomst van Sertorius en de status van de griekse stadstaten in de keizertijd: aldus kan dit leven als model dienen, zeker voor tijdgenoten van Ploutarchos. Alles hing uiteindelijk van Rome af; voor de magistraat was het zaak vastberaden en met achting voor de medemens zijn taak waar te nemen, wetend, dat men uiteindelijk van Rome afhankelijk was; in bepaalde gevallen mochten de onderdanen tegen hun leiders handelen en dus, zo volgt konsekwent uit zijn redenering, ook tegen Rome (cf. Plout. praec. ger. r. p. XVII, 813 C - XXIII, 817 F). Zeer duidelijk blijkt de overeenkomstige situatie van de Griekse stadstaten met die van Sertorius, wiens leven Ploutarchos vóór dat van zijn Griekse tegenhanger behandeld heeft ( Plout. Sert. I, 11; cf. Ziegler, Plutarchus, 898, 8).
Verder de vraag , welke bronnen Ploutarchos geraadpleegd heeft voor de levensbeschrijving van Sertorius. Zodanige details staan in dit leven , dat deze slechts uit de mond van een ooggetuige kunnen zijn opgetekend, hetgeen Sallustius gedaan heeft ( cf. Hist.I, 88; Schulten, Sert. pg. 13). Dat mogelijk ook andere bronnen geraadpleegd zijn, ziet men in XII, 4, waar uit a1llon blijkt, dat Domitius door Metellus gezonden was, terwijl Sallustius ( Hist. I, 111) zegt, dat hij door Metellus ontboden was. Cap. VI, 6 vermeldt zijn haat tegen Sulla vanwege zijn nederlaag bij zijn kandidatuur voor het volkstribunaat en Ploutarchos' voorzichtige dokei= kan wijzen op gegevens van schrijvers, die Pompeius of Sulla gunstig gezind waren. Verder kunnen als bron gediend hebben bij de beschrijving van Antaios de gegevens van de koning en schrijver Iuba en van Livius voor gedeelten uit de Iberische oorlog; Sallustius geeft weliswaar een karakterbeschrijving van de hoofdpersonen zoals Iugurtha en Catilina, maar ook bij Livius vindt men min of meer uitvoerige beschrijvingen van hoofdpersonen, zoals blijkt in het geval van Ascanius, Hasdrubal, Hannibal (I, 3, 1 sq.; XXI, 2, 3 sq.; 4, 2 sq.).

Bij onze belangstelling voor de woelige periode van de Romeinse republiek tussen 133 - 73 v. Chr. viel onze aandacht op Q. Sertorius, die tot 81 v. Chr. een nagenoeg onopvallende persoonlijkheid was (cf. Sall. Hist. I, 88), maar die vanaf dat moment bekendheid in de geschiedenis verworven heeft en geplaatst is naast andere groten, door de strijd, die hij voerde vanuit Iberië tegen de bestaande orde, zoals ze na Sulla's machtsovername te Rome ingesteld is. Voor dit leven is de enige samenhangende bron Ploutarchos' biografie, die wel moet steunen op Sallustius' fragmentarisch overgeleverde levensbeschrijving (cf. Hist. I, 88); de door B. Maurenbrecher verzorgde editie van de fragmentarisch overgeleverde Historiae is voor ons doel, waar nodig, geraadpleegd. In zover andere schrijvers hem noemen, is het vaak toevallig en in situaties, die nauwelijks licht werpen op zijn karakter, of het zijn gegevens, die met enkele varianten betreffende plaats en tijd, bij Ploutarchos terug te vinden zijn. De gegevens bij andere schrijvers zijn onderling vaak verschillend; de biografie van Ploutarchos is veelal een opsomming van oorlogsfeiten en biedt weinig mogelijkheden tot een goede beoordeling van Sertorius als sociale figuur, ten eerste omdat Ploutarchos zelf al het opportunisme van Sertorius ter discussie stelt (Plout. Sert. X, 5), vervolgens omdat voor een objektieve beoordeling van Sertorius meerdere bronnen ter beschikking moesten staan dan alleen de gegevens van Ploutarchos en de toevallige gegevens van anderen. Deze onduidelijkheid heeft een verschillende beoordeling bij de historici in oudheid en moderne tijd in de hand gewerkt.

Onze behandeling van Sertorius´ leven begint met een tekst met kritisch apparaat, zoals die gegeven wordt in de Teubneruitgave II, 1, 1964 van K. Ziegler, in welke uitgave op pg. V - XII gegevens te vinden zijn over de door hem gebruikte codices. Deze zijn de volgende:

L (= L cum apographis A Iunt. = editio Iuntina 1517).
K; P; Q (= C B M Vb aut omnes aut plures).
Z (= Fa Mb).
L = codex Laurentianus conventuum suppressorum 206; 10e eeuw.
A = codex Parisinus 1671; a. 1296.
K = codex Marcianus Venetus 386; 11e eeuw.
P = codex Palatinus Heidelbergensis 168; 11e eeuw.
Q = C B M Vb aut omnes aut plures.
C = codex Parisinus 1673; 13e - 14e eeuw.
B = codex Parisinus 1672; 13e - 14e eeuw.
M = codex Monacensis 85; 12e eeuw.
Vb = codex Vindobonensis 60; 12e eeuw.
Z = Fa (codex Parisinus 1676; 14e eeuw),
xxxxMb (codex Marcianus Venetus 385; 14e - 15e eeuw).

( ... )