VEERTIENDE ZANG

Actaeon

Zacht zonk de zonneschijf heen, en Actaeon, vermoeid van het jagen,
riep zijn gezellen bijeen, om het werk voor een wijl te verdagen.
"Thans," sprak hij, "lokt ons de rust; ik wil langer uw diensten niet vergen;
dwalen wij, elk naar zijn lust, door de koelende bosschen en bergen."
Iedereen volgt zijn bevel; en hij doolt, van zijn makkers gescheiden,
weinig vermoedend hoe snel hem het Lot ten verderve zou leiden.
Dicht in de buurt lag een dal, van cypressen beschaauwd, waar het water
stroomde, zoo rein als kristal, met geklots en geklets en geklater.
Hier kwam Diana dien dag met haar nymphen, om lekker te baden;
en, daar toch niemand het zag, zoo ontdoen zij zich van haar gewaden.
"Plonst er maar in!" zegt Diaan, "hup! hier heb je geen last van de haaien;
zusjes, hoe staat je dit aan? dit is beter dan pootje te baaien!"
Plots kijkt zij op. Met een schrik, die het bloed van haar wangen doet wijken,
ziet zij den gretigen blik van Actaeon, die stil staat te kijken!
Ginds ligt haar boog en haar pijl, ("wat een eend was ik!" zuchtte ze later)
dies gooit ze 'm zonder verwijl, bij gebrek aan wat beters, met water.
"Best, ik doe mee!" zegt de guit, en gezwind naar den oever getreden,
pletst hij het vocht voor zich uit, dat het druipt van de rozige leden.
"Onverlaat!" roept ze verwoed, "poch maar vrij op hetgeen ge volvoerd hebt:
dat ge met euvelen moed een godin bij het baden beloerd hebt!
Poch - als je kunt, maar, bij Zeus! ik beloof je, je zult het niet kunnen;
ik en mijn maagden zijn kuisch, en ik zal je dat pretje niet gunnen!"
't Antwoord bedacht hij zich gauw, en het toont, dat hij gaar en gewiekst was:
"Neem me niet kwalijk, juffrouw, ik dacht heusch, dat het bad hier bain mixte was."
Nauwelijks heeft hij 't geuit, of hij voelt, als ontzet, zich de slapen,
waar een gewei aan ontspruit.... wee! hij wordt in een damhert herschapen!
Voort vliegt Actaeon van daar, of zijn pooten er geld mee verdienden!
Plotseling ziet hij de schaar van zijn trouwe viervoetige vrienden.
"Hier!" wil hij roepen, en "koest!" tevergeefs, want geen woord kan hij zeggen;
wanhoop bevangt hem, en woest gaat zijn vlucht over heggen en steggen.
Langzaam vermindert zijn vaart, want hij voelt zijn krachten verzwakken....
Eindelijk stort hij ter aard, tot een prooi der bloeddorstige brakken.
Een bijt zijn pooten kapot, en een tweede verscheurt hem de flanken,
weer een vliegt recht naar zijn strot, en het galmt van het bassen en janken.
Zoo geeft Actaeon den geest, en, verbloed uit ontelbare wonden,
ligt zijn cadaver ontvleescht, en verscheurd door zijn eigene honden.

Laat het een les voor je zijn! wie niet waakt, zal het vast ondervinden:
schoon het afschuwelijk schijn', je lijdt dikkels het meest door je vrinden.