D : delia - delphoi
delia
Een zeer dikwijls voorkomende
bijnaam van Artemis, dien zij droeg naar hare
geboorteplaats, het eiland Delos.
delios (delius)
Een zeer dikwijls voorkomende
bijnaam van Apollo, dien hij droeg naar zijne
geboorteplaats, het eiland Delos.

delos
Een der Cycladische eilanden in
de Aigeïsche zee (den tegenwoordigen Archipel) door de
ouden ook Kynthia, Asteria en Ortygia genaamd, was de geboorteplaats van Apollo en Artemis; het
rees door eenen slag met den drietand van Poseidon uit
de zee op, en dreef heen en weder, tot dat Zeus het met
diamanten ketenen aan den bodem vastklonk, ten einde aan
de vluchtende Leto (Latona) een veilig toevluchtsoord te
verschaffen. Hier baarde zij op eene woeste rots onder
eenen schaduwrijken boom Apollo en Artemis, die daarom
ook Delios en Delia of Delische godheden genoemd werden.
Delos was voor het gansche Grieksche volk een bij
uitnemendheid heilig eiland, waarschijnlijk ten gevolge
van de vage herinnering, die nog van mond tot mond
voortleefde, dat het later dan de omliggende eilanden
zich boven de baren had verheven. Maar het was vooral de
heiligste zetel van Apollo, die dit eiland van Poseidon
gekregen had in ruil voor het nabij de kust van Argolis
gelegen eiland Kalauria. De grond van Delos was
zóó heilig, dat men er geene dooden begroef, maar alle
lijken naar het naburige eiland Rheneia
overbracht. Ook honden werden op Delos niet geduld. Die
heiligheid werd ook gedeeltelijk aan de zeer opvallende
omstandigheid toegeschreven, dat hoewel het
hoogstwaarschijnlijk aan vulcanische oorzaken zijn
ontstaan verschuldigd was en de omliggende eilanden zeer
dikwijls geteisterd werden door aardbevingen, Delos
slechts tweemalen gedurende de gansche oudheid daardoor
werd getroffen. Apollo had op dit eiland eenen zeer
prachtigen tempel van Parisch marmer, door Erisychthon, den zoon
van Kekrops opgericht, waarin de god des zomers
orakels gaf, die men voor de duidelijkste en zekerste van
alle hield. Deze tempel lag in de nabijheid van de haven,
die op het eiland werd aangetroffen. Er zijn nog
belangrijke puinhoopen van over. Daarheen kwamen uit alle
streken de vereerders van Apollo ter bedevaart op, zelfs Skythen
en Hyperboraiërs. Om de vier jaren werden er groote
feesten, de Delia, ter eere van den god gevierd
en sinds den tijd van Theseus zonden de Atheners jaarlijks een
gezantschap met heilige offergaven naar dien Apollotempel
op Delos.
delphi
Zie Delphoi.

De tholos in Delphi.
delphoi (delphi)
Eene stad in het landschap
Phokis, die, naar men beweerde, haren naam droeg naar
haren stichter Delphos, eenen zoon van Apollo, of
naar eenen dolfijn (delphis), welks gestalte de
god bij de stichting aannam. Dikwijls evenwel werd de
stad Pytho geheeten naar den draak Python, dien
Apollo daar gedood had. -
Nadat hij deze daad had verricht en besloten had op die
plaats een heiligdom te bouwen, zag hij in de verte een
koopvaardijschip uit Kreta. Dadelijk sprong hij in de
gedaante van eenen reusachtigen dolfijn in zee, en lokte
het schip naar de haven van Krissa. Toen de Kretensers
aan land gegaan waren en bezig waren voor Apollo
Delphinios een altaar te bouwen, verscheen de god hun in
de gedaante van een met goddelijke schoonheid toegerusten
jongeling en verkondigde hun, dat zij nooit in hun
vaderland terugkeeren, maar hem als priesters dienen
zouden. Vol geestvervoering en onder lofliederen volgden
zij hem naar zijn heiligdom en stichtten de stad Delphoi.
Buiten de muren der stad, op het hoogste punt, bevond
zich het orakel met de tempelgebouwen. Het was
voornamelijk dit gedeelte der stad, dat Pytho heette; de
Kastalische bron bespoelde den voet van de hoogte, waarop
het lag. De plaats van het orakel zelf was het hol Pythion,
dat door een herder ontdekt werd, daar hij door den
daaruit voortkomenden damp in geestvervoering geraakte,
of door geiten, die daarover springende ook de werking
dier dampen ondervonden. Over eene rotskloof, welke
binnen den tempel gelegen was, plaatste men eenen
heiligen drievoet, waarop de Pythia of priesteres zat. Deze moest dan door
de bedwelmende dampen in dien toestand van
geestverrukking geraken, waarin zij hare voorspellingen
uiten kon. Nadat zij zich in de Kastalische bron gebaad,
zich met laurierbladen omkranst, en eenige dier bladeren
gegeten had, plaatste zij zich op den drievoet. Weldra
veranderde haar gelaat van kleur, eene trilling liep door
al hare leden, zij slaakte een steunend en klagend
geluid; hare oogen fonkelden, haar mond schuimde, en in
dien toestand bracht zij eenige onsamenhangende klanken
voort, die de priesters zorgvuldig opzamelden, regelden
en als de godspraak aan hen, die het orakel kwamen
raadplegen, mededeelden. Dit Delphische orakel heeft zeer
langen tijd eenen overwegenden invloed uitgeoefend op den
gang van zaken in Griekenland en ook daarbuiten. Uit het
Oosten en het Westen kwamen de koningen en volken om raad
te vragen bij alle gewichtige handelingen of
gebeurtenissen, en evenzeer zochten bijzondere personen
bij belangrijke ondernemingen of voorvallen in hun leven
daar de inlichtingen, die zij meenden te behoeven. Rijke
wijgeschenken werden aan den god aangeboden en in zijnen
tempel bewaard, zoodat na verloop van tijd de tempelschat
van Delphoi eene onnoemelijke waarde had.
De orakels werden in den bloeitijd gegeven in zesvoetige
verzen, ja deze versmaat zou zelfs door de eerste
priesteres in dien tempel, de eerste Pythia, uitgevonden
zijn. Later evenwel waren de orakels in proza opgesteld.
-
De Pythia was oudtijds eene jeugdige maagd, maar nadat de
schoonheid van eene dezer priesteressen den Thessaliër Echekrates
er toe gebracht had om haar met geweld uit den tempel te
rooven, werd dat ambt alleen vervuld door vrouwen, die
den leeftijd van vijftig jaren te boven waren, doch die
als jonkvrouwen waren gekleed, en op wier reine
levenswandel geen smet mocht rusten. In den tijd, dat het
orakel zijne werkzaamheid het verste uitbreidde, waren er
steeds twee priesteressen, die in den tempel dienst
deden, ja er was zelfs nog eene derde in de nabijheid
aanwezig, die bij ontstentenis van eene dezer beide kon
inspringen. -
Het lot besliste over de volgorde, waarin de vragers
hunne antwoorden ontvingen. Staten en koningen evenwel,
aan wie dit als een bijzonder recht was toegestaan,
gingen voor. Alwie den god wilde raadplegen, moest zich
door reinigingen en door een offer daartoe voorbereiden.
Meestal waren de antwoorden duister en dubbelzinnig;
vandaar dat Apollo, van wien zij geacht werden uit te
gaan, den bijnaam kreeg van Loxias, "den duistere". Tot dien
duisteren vorm, waarin de orakels gekleed waren, droegen
de symbolische uitdrukkingen, die er in voorkwamen, veel
bij. Deze waren echter niet willekeurig door de priesters
gekozen, maar hingen nauw te samen met de
eigenaardigheden der oudste Grieksche poëzie, wier
traditiën op dit punt in Delphoi onveranderd bewaard
bleven. In de gedichten van den dichter Pindaros,
die in nauwe betrekking stond tot het orakel en zijne
priesters, zijn tal van voorbeelden van eene dergelijke
wijze van uitdrukking aantewijzen. -
Het Delphische orakel heeft vooral krachtig medegewerkt
om het besef van eenheid bij de Grieksche natie levendig
te houden; in de Perzische oorlogen heeft het steeds op
de meest indrukwekkende wijze aangespoord om met
vereenigde krachten den gemeenschappelijken vijand te
weêrstaan en van den vaderlandschen bodem te verdrijven.
Zoolang die schoone tijd in het leven van het Grieksche
volk duurde, zoolang het Grieksche volk als het ware
voortdurend in een toestand van heilige geestverrukking
verkeerde, en daartoe tot de hoogste deugd in staat en
met de edelste gezindheid bezield was, zoolang duurde ook
de bloei van het Delphisch orakel. De tijd van verval
kwam met en door en na den Peloponnesischen oorlog. Het
verval van het oude volksgeloof, maar nog meer het verval
van de oude eendracht en van het gevoel van eenheid onder
de Grieksche stammen deed ook den roem van het orakel
tanen. Weldra vond men in den tempelschat als geschenken
aan den god gewijd de zegeteekenen, die de eene Grieksche
stam op den anderen had gewonnen. Het orakel zelf werd
daardoor bedorven; het diende niet meer de belangen van
geheel Griekenland, maar die van de Spartanen en later
die van Philippos van Makedonië. De eerbied
voor zijne uitspraken verdween allengs geheel en al. Ja,
zij, die dien nog staande wilden houden, zagen zich
genoodzaakt ijdele, op den duur niets afdoende theoriën
te verdichten, als b. v. dat de god somtijds bij zijn
orakel aanwezig, somtijds afwezig was; was hij aanwezig,
dan waren de godspraken, die gegeven werden goed, in het
tegenovergestelde geval waren ze nietig en van geene
waarde. -
Het kreeg een tijdlang weêr een tijdperk van grooteren
bloei, toen Brennus met zijne Gallische horden in 278 v.
Chr. eenen inval deed in Griekenland, maar in zijne vaart
gestuit werd, toen hij op den Delphischen tempel eenen
aanval wilde doen. Zooals de Grieken verhaalden had de
god zelf de hem gewijde plek tegen die woeste horden
beschermd. Rotsblokken, die van den top des bergs naar
beneden vielen, verdreven of verpletterden den vijand,
die door eene kleine schare Grieken daarop gemakkelijk
ten eenenmale verslagen werd. Doch de herleving van den
ouden bloeitijd duurde niet lang. Hoewel Cicero
(1e eeuw voor Chr.) in zijne jongelingsjaren zelf het
orakel met geschenken begiftigd had, blijkt toch uit
zijne geschriften, dat het in zijnen tijd geene hooge
achting meer genoot. Nog eens herleefde het onder keizer Hadrianus
(117 - 138 na Chr.). Wederom, maar nu ook voor het
laatst, werd de tempel gevuld met geschenken van grieken
en van vreemden; de stad breidde zich weêr uit en genoot
weêr al de voordeelen van een druk vertier. Het scheen,
alsof de god zijne zegenende hand weder over zijn
heiligdom had uitgestrekt. Doch eerlang was ook voor het
orakel, even als voor al de andere heiligdommen van het
wegstervende heidendom de laatste ure gekomen. Constantijn
de Groote (306 - 337) gebruikte de schatten, die hij
in den tempel vond om zijne stad Constantinopel te
versieren. Keizer Iulianus de afvallige (361 -
363) kreeg, toen hij het orakel ondervragen wilde, ten
antwoord, dat de woonstede van den god in stof was
verzonken, dat Phoibos Apollo geen dak meer had, geen
laurieren meer, noch het heilige geestdrift verwekkende
water. Theodosius de Groote (379 - 395) hief het
orakel te Delphoi geheel en al op.
Niet alle overleveringen schreven de stichting van het
Delphische orakel aan Apollo zelven toe. Volgens andere
mythen zou eerst Gaia of Gê, d. i. "de moederaarde", het
bezeten hebben; deze droeg het over aan hare dochter Themis,
welke het later weder afstond aan Phoibe, de
moeder van Leto, die het ten slotte aan haren kleinzoon Phoibos
Apollo schonk. Deze kwam daarop van Delos en
trok naar Delphoi, begeleid door de Atheners, die zich
beroemden het eerst den heiligen weg naar Pytho te hebben
gebaand.
Deze volgorde der godheden, in wier macht het orakel van
Delphoi geweest was, leidt ons van zelve tot het tweede
hoofdpunt van den eeredienst van den Delphischen Apollo.
Op het geheel met het natuurleven samenhangende tijdperk,
waarin Gê hare macht uitoefende, was het tijdperk
gevolgd, waarin wettelijke orde onder de hoede van Themis
werd ingevoerd; daarop kwam de godin des lichts om
eindelijk hare plaats in te ruimen voor den bij
uitnemendheid reinen en lichten god. Want rein
moest Apollo wezen, eer hij zijn orakel en zijnen tempel
in bezit kon nemen, gereinigd daarom van den moord, dien
hij aan den draak had gepleegd, welken hij op de heilige
plaats had aangetroffen. De schuld, die hij daardoor op
zich had geladen, moest hij boeten door eene
dienstbaarheid van acht jaren (een groot jaar.) Vandaar
dat om de acht jaren een feest te Delphoi gevierd werd
ter herinnering aan de boete en aan de reiniging van den
god. Onder allerlei symbolische plechtigheden werd eene
hut, die het hol van den draak voorstelde, vernietigd;
een knaap, die daarbij de rol van Apollo had gespeeld,
moest als vluchteling buiten Delphoi rondzwerven en
dienstbaar worden, en werd ten slotte door de schare der
feestvierenden, aan wie zich de bewoners der steden,
welke zij doortrokken, aansloten, naar Tempe gevoerd om
daar als het ware van eene schrikkelijke misdaad
gereinigd te worden. -
Na de reiniging, wanneer volgens de symbolische
voorstelling de god geheel gezuiverd van elken smet
terugkeert, kan hij het heilig ambt aanvaarden, om den
wil van zijnen vader Zeus aan de menschen te verkondigen.
Het feest besloot dus daarmede, dat de god symbolisch op
nieuw, nu ten volle krachtens zijn recht, het orakel in
bezit nam. Zoo vierde men de verzoenende kracht der
boete, de macht van Apollo om elke schuld, hoe groot ook,
uittewisschen, door eene reiniging, die door straf voor
het begane kwaad werd voorafgegaan en waarvan de god in
zich zelven het eerste voorbeeld had gegeven. Zoo treedt
Apollo ook als de reinigende en verzoenende god op in de
mythe van Orestes. (Zie aldaar.) Doch niet met geweld,
maar volgens de regelen des rechts ontrukt hij dezen aan
de handen der Erinnyën, die hare vreeselijke macht op hem
uitoefenen, en sticht tevens de rechtbank van den Areiopagos,
die de bloedwraak, het "oog om oog", en
"tand om tand", voortaan tot het verledene deed
behooren. Zooals Apollo zelf door boete gereinigd was,
zooals hij Orestes gereinigd had, zoo kon ook ieder, die
met schuld beladen maar boetvaardig den Delphischen god
naderde, door hem gereinigd worden.
Ook de derde hoofdtrek in het wezen van Apollo kwam in
Delphoi tot haar recht. Niet alleen als orakelstad en
oord van reiniging had Delphoi zich roem verworven. Ook
het musische element, dat een bestanddeel van het wezen
van den god uitmaakte, trad hier evenzeer op den
voorgrond. Van daar de musische wedstrijd bij de
Pythische spelen (Zie Pythia), vandaar de schoone kunstoefeningen,
waarvan de Delphische tempel van Apollo getuige was.
Hetzij de Kretensers, die Apollo in de haven van Krissa
gelokt had, hetzij de bewoners van den Parnassos, hieven
dadelijk na het dooden van den Python een hooggestemden
lofzang aan, den aan den god in het bijzonder geheiligden
paian (paean). En later werden voor de
Delphische feesten uitvoerige muzikale compositiën
vervaardigd, waarin de gansche loop van de inbezitneming
van het Delphische orakel en de strijd met den draak
symbolisch werden voorgesteld.
Behalve Apollo werd in Delphoi voornamelijk Dionysos
vereerd, ten minste in den tijd, toen de strijd, die
aanvankelijk tusschen den dienst van de beide goden
bestaan had, zich in vrede en verzoening had opgelost. Op
het ééne gevelvlak van den Delphischen tempel was
Apollo met de Muzen afgebeeld, op het andere Dionysos met de
Thyiaden, die op den Parnassos haren god Bromios (Zie
aldaar.) onder luidruchtig geraas en in dolle
opgewondenheid vereerden. -
Onder de heroën staat vooral Herakles in
nauw verband tot den Delphischen tempel; ook Neoptolemos
werd daar vereerd.
|