[livius]


 

De slag bij Cannae

Livius AUC XXII, 33 - 61

(Uit: Latijnse geschiedschrijvers. Bloemlezing ... in nieuwe vertaling ... door Dr. Jan van Gelder. Haarlem, 1952. N.V. Drukkerij de Spaarnestad. Serie: Klassieke Bibliotheek.)

Hannibal begon zijn tocht over de Alpen met achtendertigduizend man infanterie en achtduizend man cavalerie; hij kwam in Italië aan met twintigduizend man infanterie en zesduizend ruiters. Daar voegden zich echter weer veel Galliërs bij hem, die nog maar pas door de Romeinen waren onderworpen. Nog in 218 versloeg hij den consul P. Cornelius Scipio bij de Ticinus en daarna denzelfde met zijn collega Tiberius Sempronius Longus bij de Trebia.
In 217 wordt de consul Gajus Flaminius verslagen bij het Trasumeense meer. De Romeinen benoemen Quintus Fabius Maximus tot dictator. Deze ziet in, dat de Romeinen militair niet tegen Hannibal opkunnen; zijn plan is dan ook hem vanzelf in Italië te laten omkomen door gebrek aan geld en voedsel. Hannibal is namelijk niet in staat steden te veroveren. Van Fabius' strategie worden de bewoners van het platteland, kleine boeren, zowel Romeinen als Italianen, het slachtoffer. Dit leidt tot de oppositie die in 216 Terentius Varro, een man uit het volk, consul maakt.

33 Door denzelfden praetor is, in gevolge van een senaatsbesluit, een brief aan de consuls geschreven om een van hen, als het hun goed dacht, naar Rome te ontbieden voor de verkiezing van hun opvolgers: "Hij zou de kiesvergadering aankondigen op den dag, dien zíj aangaven." De consuls antwoordden, dat het staatsbelang hun aanwezigheid aan het front eiste: het was derhalve beter dat de verkiezing door een interrex werd geleid. De senatoren achtten het juister, dat de consuls hiervoor een dictator benoemden. Aangewezen werd Lucius Veturius Philo, die Marcus Pomponius Matho tot zijn magister equitum koos. Ten gevolge van een onregelmatigheid bij hun aanstelling kregen zij het bevel na veertien dagen hun ambt neer te leggen en het kwam tot een interregnum.

34 Het gezag der consuls werd met een jaar verlengd. Tot interrex stelden de senatoren achtereenvolgens aan: Gajus Claudius Cento, zoon van Appius, en Publius Cornelius Asina. Tijdens diens bestuursperiode werd de verkiezing gehouden, waarbij patriciërs en plebejers fel tegenover elkaar stonden. Een zekere Gajus Terentius Varro, een "self-made man", had zich populair weten te maken door zijn afbrekende kritiek op de leidende kringen en zijn volks optreden; vooral was hij beroemd geworden, ten koste van den goeden naam van anderen, door de slagen die hij toebracht aan de macht van Quintus Fabius en de positie van dictator in het algemeen. Hem nu wilde het volk met alle geweld tot het consulaat verheffen, terwijl de patriciërs zich even hartstochtelijk daartegen verzetten, uit angst dat men er een gewoonte van zou maken hen te hekelen ten einde in hun kring door te dringen. De volkstribuun Quintus Baebius Herennius, familie van Gajus Terentius, beschuldigde niet alleen den senaat maar ook de auguren, dat zij den dictator met opzet verhinderd hadden de verkiezing te leiden; zo probeerde hij door hen te belasteren een gunstige stemming voor zijn eigen candidaat te kweken: "De regeringskringen, die al vele jaren op een oorlog aanstuurden, hadden Hannibal naar Italië gehaald; door diezelfde lieden werd de oorlog bedrieglijk gerekt, ofschoon er een eind aan gemaakt kon worden. Terwijl het duidelijk gebleken was uit het feit, dat Marcus Minucius tijdens Fabius' afwezigheid met succes had gestreden, dat men met vier verenigde legioenen den strijd kon wagen, waren er toen twee legioenen eerst den vijand ter afslachting aangeboden, vervolgens nog juist van totale vernietiging gered, om maar de erenamen "vader" en "beschermheer" te kunnen geven aan den man, die vóórdat hij verhinderde, dat de Romeinen overwonnen werden, verhinderd had, dat zij zelf overwonnen. De consuls hadden vervolgens Fabius' strategie voortgezet. Dit was een onderlinge afspraak van den helen bestuursadel en zij zouden geen eind aan den oorlog zien, alvorens zij een echten plebejer, dat wil zeggen een man die nog niet tot de regeringskliek behoorde, tot consul maakten; want de "edele" plebejers waren al ingewijd in dien heiligen dienst van het eigenbelang en verachtten het ware volk van het ogenblik af, dat zij zelf niet meer veracht werden door de patriciërs. Was het niet voor een kind duidelijk, dat men met het interregnum alleen maar beoogd had aan den senaat een beslissenden invloed op de verkiezing te geven?
Daarom bleven de consuls alle twee bij het leger omhangen. Daarom vond later, toen er tegen hun zin een dictator voor de verkiezing was benoemd, die formele stormaanval plaats, waarbij de auguren den dictator disqualificeerden. En zo hadden zij dan hun interregnum; maar één consulsplaats kwam toch zeker aan het echte volk van Rome toe! Dit zou daar vrij over beschikken en er den man op zetten die liever snel wilde overwinnen dan lang generaal blijven."

35 Door dit soort redevoeringen opgehitst, koos het volk, hoewel drie patriciërs candidaat stonden, Publius Cornelius Merenda, Lucius Manlius Volso en Marcus Aemilius Lepidus, en twee adellijke plebejers, Gajus Atilius Serranus en Quintus Aelius Paetus, van wie de een pontifex en de ander augur was, niettemin Gajus Terentius alleen tot consul; zodoende moest hij de verkiezing van een collega leiden. Daar de nobilitas had bemerkt, dat haar tegencandidaten niet invloedrijk genoeg waren, brachten zij Lucius Aemilius Paulus, ondanks diens langdurig en heftig verzet, er toe zich candidaat te stellen; deze had het consulaat bekleed tezamen met Marcus Livius en was nog steeds op het volk vertoornd wegens de veroordeling van zijn collega, waarbij hij zelf ook een veer had moeten laten. Op den eerstvolgenden verkiezingsdag werd hij, daar alle vroegere mededingers van Varro zich terugtrokken, gekozen, meer als een gelijke tegenstander dan als een collega van den consul, die reeds in functie was.

38 Toen de mobilisatie voltooid was, wachtten de consuls nog een paar dagen, tot ook de contingenten der Italiaanse en Latijnse bondgenoten waren gearriveerd. Daarop werd, wat vroeger nog nooit was gebeurd, aan de soldaten door de stafofficieren een formele krijgseed afgenomen. Want tot op dien dag had er alleen maar een soort gelofte bestaan, dat men op bevel van de consuls zou opkomen en niet zonder hun bevel zou demobiliseren; en nadat de indeling in decuriën en centuriën had plaats gevonden zwoeren de ruiters van elke decurie en de infanteristen van elke centurie op eigen initiatief onder elkaar, dat zij niet zouden vluchten of uit angst weggaan, noch het gelid zouden verlaten als het niet was om een wapen op te rapen of terug te halen, den vijand te treffen of een krijgsmakker te redden. Van zo'n vrijwillige onderlinge afspraak werd dit nu tot een formele beëdiging door de stafofficieren.
Voordat men uit Rome oprukte, hield consul Varro vele, verwoede redevoeringen; dreigend zeide hij, dat de oorlog door de regeringskliek naar Italië was gehaald; dat hij in het hart van den staat zou blijven, wanneer men doorging met aanvoerders als Fabius aan te stellen; maar híj zou er een eind aan maken op den eersten den besten dag, dat hij den vijand zag. Zijn collega Paulus beperkte zich tot één toespraak op den dag onmiddellijk voor zijn vertrek; wat hij zei was meer wáár, dan aangenaam voor het volk; op Varro had hij slechts deze kritiek: "Hij vroeg zich verbaasd af, welke aanvoerder nog vóór zijn eigen leger en dat van den vijand te kennen, of de situatie ter plaatse of de geographische gesteldheid van het operatieterrein, reeds nu, met zijn toga om, in Rome kon weten, wat hij te velde zou moeten doen en zelfs den dag kon voorspellen, waarop hij met den vijand een veldslag zou leveren. Hij wilde niet immatuur op plannen vooruitlopen, die in het algemeen aan de mensen meer door de gebeurtenissen worden opgedrongen, dan dat zij zelf daarmee de gebeurtenissen beïnvloeden. Hij hoopte slechts dat een voorzichtig en verstandig beleid redelijk succes mocht hebben; roekeloosheid was, behalve dwaas, tot nu toe ook rampzalig gebleken."
Het bleek wel, dat hij uit eigen aandrang al den veiligen weg boven snelle beslissingen verkoos en om hem nog consequenter in die richting te doen voortgaan, heeft Quintus Fabius Maximus, naar men zegt, bij zijn vertrek het volgende gesprek met hem gevoerd.

39 "Als u een collega had, die op u leek - en dat zou ik het liefst willen, Lucius Aemilius - of als u op uw collega leek, zou ik niets hoeven te zeggen; want als twee goede consuls zoudt gij toch al, ook zonder mijn aanwijzingen, handelen zoals het staatsbelang en uw eigen plichtsgevoel dat eisen; en als twee slechte consuls zoudt gij doof blijven voor mijn woorden en gesloten voor mijn raad. Wanneer ik nu echter kijk naar uw collega en naar u, een man van zulke verdiensten, dan moet ik met u en met u alleen een woord spreken; ik voorzie immers, dat u tevergeefs een fatsoenlijk man en een goed burger zult zijn, daar thans - de staat gaat immers op één voet mank - wanbeleid evenveel recht en macht heeft als goed beleid. Want u vergist zich, Lucius Paulus, zo u mocht denken, dat u minder met Gajus Terentius zult moeten vechten dan met Hannibal; waarschijnlijk zal de eerste gevaarlijker voor u zijn als tegenstander dan de laatste als vijand en met dien laatste zult u alleen op het slagveld hoeven te strijden, maar met dien eerste overal en altijd; en tegen Hannibal en zijn legioenen kunt u gebruik maken van uw eigen cavalerie en infanterie, de opperbevelhebber Varro zal úw soldaten tegen uzelf gebruiken. Alleen al om het kwade voorteken moogt ge eigenlijk niet aan Gajus Flaminius denken; toch begon die pas waanzinnig te worden toen hij als consul in zijn operatiegebied aan het hoofd van zijn leger stond; déze man was en is al gek, voordat hij naar het consulaat dong, terwijl hij dat deed en, nu hij consul is, alvorens hij den vijand heeft gezien. En wat denkt u wel, dat hij, die met zijn gebral over gevechten en slagen reeds hier, onder vredige burgers, zo'n storm verwekt, zal uitrichten onder gewapende mannen, daar, waar de daad onmiddellijk op het woord volgt? En toch: als hij, wat hij beweert te zullen doen, onmiddellijk gaat vechten, dan begrijp ik niets van krijgskunde, van dit soort oorlog en van dezen vijand, of weer een andere plaats zal door een nederlaag van ons nog beruchter worden dan het Trasumeense meer. Het is er werkelijk de tijd niet naar om hier onder vier ogen op mijzelf te pochen en u zult het wel met mij eens zijn, dat ik eerder in het afwijzen dan in het zoeken van eigen roem te ver ben gegaan, maar het is nu eenmaal zo: er is maar één strategie tegenover Hannibal bruikbaar: de mijne. Niet het resultaat alleen leert ons dit - dat is de leerschool der dwazen - maar datzelfde redelijke inzicht, dat gold en zal gelden, zolang de situatie hetzelfde blijft. Wij voeren dezen oorlog in Italië, op ons eigen gebied; overal in het rond wonen Romeinen en Italianen; deze laatsten helpen ons en zullen ons helpen met wapens, mannen, paarden en met den toevoer - reeds bewezen zij hun trouw in onzen tegenspoed; de tijd zal ons van dag tot dag betere soldaten, kundiger leiders en standvastiger mannen maken. Hannibal daarentegen bevindt zich op vreemden bodem, in een vijandig land, te midden van mensen die hem haten en gevaarlijk voor hem zijn, ver van zijn basis, ver van zijn vaderstad; land noch zee bieden hem ergens een ogenblik van veiligheid; geen stad, geen plaats die maar een muur heeft, neemt hem op; nergens ziet hij iets eigens; hij leeft van wat hij voor den dag van heden roven kan; nog nauwelijks het derde deel hield hij over van het leger, waarmee hij de Ebro overstak; er kwamen er meer om door den honger dan door het zwaard en de schamele rest lijdt al gebrek. Kunt ge er dus aan twijfelen, dat wij hem door rustig te blijven zitten zullen overwinnen, daar zijn krachten van dag tot dag afnemen en hij zonder toevoer is, zonder reserves, zonder geld? Hoe lang zit hij nu al niet voor Gereonium, een armzalig Apulisch stadje, als was het voor de muren van Carthago? Maar zelfs hier, alleen met u, wil ik niet pochen; kijk dan maar eens, hoe mijn opvolgers, de consuls Servilius en Atilius, hem om den tuin hebben geleid. Dit is de enige manier om het te winnen, Lucius Paulus, en uw medeburgers zullen het daarbij moeilijker voor u maken en u meer tegenwerken dan de vijand; de Romeinse consul Varro zal precies hetzelfde willen als de Carthaagse opperbevelhebber Hannibal. Gij moet vechten tegen twee commandanten; maar gij zult dat met succes doen, als ge u niets aantrekt van de praatjes en de kritiek van de mensen, als ge onverschillig blijft onder den ijdelen roem van uw collega en uw eigen onverdienden slechten naam. De zon der waarheid, zegt men, wordt maar al te vaak verduisterd, uitblussen doet zij niet; wie ijdelen roem versmaadt, zal waren roem behalen. Laat men u laf noemen, terwijl ge voorzichtig zijt, besluiteloos, omdat ge nadenkt, een slecht aanvoerder, omdat ge weet wat deze oorlog betekent; ik heb liever, dat een kundige vijand u vreest, dan dat dwaze Romeinen u rpijzen. En Hannibal zál een durfal verachten, een voorzichtig man vrezen. Waarmee ik niet wil zeggen, dat ge niets moet doen, maar dat ge u bij alles wat ge doet, moet laten leiden door het verstand en niet door het toeval: houd uzelf en al het uwe in de hand! Blijf met het zwaard in de vuist op uw hoede! Profiteer van elke kans en geef den vijand geen kans! Als ge langzaam voortgaat, zal u een veilige weg duidelijk voor ogen liggen; overhaasting leidt op een dwaalspoor, waar men niets meer kan zien."

40 Het antwoord van den consul klonk niet optimistisch; hij moest erkennen, dat de ander de waarheid had gesproken, maar hij zag niet in, hoe hij daarnaar kon handelen: "Fabius had als dictator nauwelijks opgekund tegen zijn magister equitum; welke macht en welk gezag had dan een consul tegen een weerspannigen en roekelozen collega? Aan het geplukhaar van het volk was hij in zijn vorige consulaat niet zonder een paar veren te verliezen ontsnapt; hij hoopte, dat alles goed zou gaan; maar als het misging, zou hij zich liever blootstellen aan de wapens van den vijand dan aan het oordeel van zijn vertoornde landgenoten." Men zegt, dat Paulus onmiddellijk na dit gesprek vertrok, terwijl de voornaamste senatoren hem uitgeleide deden; het volk begeleidde zíjn consul een eindweegs; een indrukwekkende menigte, maar er was geen fatsoenlijk man bij.

Toen men in de legerplaats was aangekomen, combineerde men de nieuwe troepen met het oude leger en richtte men twee kampen in, dat wil zeggen, men maakte een nieuw, wat kleiner kamp dicht bij Hannibal, terwijl men het grootste deel van het leger met de kerntroepen in het oude kamp hield. Marcus Atilius, die het vorige jaar consul was geweest, kreeg, daar hij zich te oud voelde voor zijn taak, verlof om naar Rome te gaan. Geminus Servilius werd in het kleine kamp commandant van een Romeins legioen en tweeduizend man bondgenootschappelijke infanterie en cavalerie.
Ofschoon Hannibal zag, dat de sterkte van den vijand met de helft was toegenomen, verheugde de komst der consuls hem toch ten zeerste. Want niet alleen was er van het voedsel, dat hij van dag tot dag moest roven, niets over, maar er was zelfs niets meer om te roven overgebleven, daar men al het graan, toen het land te onveilig werd, binnen de versterkte steden had gebracht; zodoende beschikte Hannibal nog slechts over meel voor tien dagen, wat later vernomen is, en als men zo lang gewacht had, zouden de Spanjaarden van den honger zijn omgekomen.

41 Maar de onbezonnen haastigheid van den consul werd nog geprikkeld door een toevallig succes: bij het verjagen van plunderaars ontstond een ongeregeld gevecht, meer doordat de soldaten spontaan toeliepen, dan op grond van een weloverwogen bevel hunner commandanten; in dezen strijd kwamen de Carthagers er slecht af; ongeveer zeventienhonderd werden er gedood, tegen niet meer dan honderd Romeinen en Italianen. Overigens belette Paulus, die juist het (dagelijks wisselende) opperbevel had, den overwinnaars een ordeloze vervolging in te zetten; hij vreesde een hinderlaag, hoezeer ook Varro zich verontwaardigd betoonde en luidkeels verkondigde, dat men den vijand had laten ontsnappen en dat men een eind aan den oorlog had kunnen maken, als men wat energieker was geweest.
Hannibal trok zich weinig van het verlies aan; eerder beschouwde hij het als een lokaas, waarin de roekeloosheid van den onbezonnen consul en zijn soldaten, vooral van de pas aangekomen mannen, zich begon vast te bijten. Inderdaad immers was de situatie bij den vijand hem even goed bekend als zijn eigen toestand; hij wist dat de aanvoerders een verschillend karakter hadden en het over de te volgen strategie oneens waren, dat bijna tweederde van de soldaten uit nieuwelingen bestond. In de mening derhalve, dat plaats en tijd zich uitstekend leenden voor een hinderlaag, liet hij den volgenden nacht zijn soldaten wegmarcheren met alleen hun wapens bij zich, zodat hij het kamp vol met alle mogelijke dingen, die men gemeenschappelijk en persoonlijk bezat, in den steek liet. Achter een bergketen, niet ver daar vandaan, stelde hij links zijn infanterie op en rechts zijn ruiterij, terwijl de tros door een vallei in het midden voorttrok. Op die manier wilde hij den vijand verrassen, als deze het kamp, dat overhaast verlaten moest schijnen, zou plunderen en onthand zou zijn door den buit. Talrijke wachtvuren had hij in de legerplaats laten branden, om den indruk te wekken, dat hij de consuls in hun positie vast wilde houden, totdat hij op zijn vlucht een belangrijke voorsprong zou hebben gekregen: zo had hij immers Fabius het vorige jaar misleid.

42 Zodra het dag geworden was, verbaasden de Romeinen zich eerst over het feit, dat ze geen piketten zagen en toen ze wat dichterbij kwamen over de ongewone stilte. Nadat ze zich er van overtuigd hadden dat het kamp inderdaad verlaten was, liepen zij te hoop voor het hoofdkwartier met het bericht, dat de vijand overhaast op de vlucht was gegaan, dat ze hun tenten hadden laten staan: om de vlucht te camoufleren had men zelfs veel wachtvuren laten branden. Er gingen ook al kreten op: de consuls moesten bevelen gewapend aan te treden; den vijand achtervolgen; onverwijld het kamp doen plunderen. En werkelijk was de ene consul geen haar beter dan die soldatentroep; Paulus had goed zeggen, dat men op zijn hoede moest zijn, voorzorgsmaatregelen moest nemen; hij zag zich tenslotte wel gedwongen om in zoverre tegemoet te komen aan die weerbarstige gevoelens en den leider daarvan, dat hij den prefect Marius Statilius met een afdeling Lucaanse ruiters op verkenning zond. Zodra deze tot voor de poort was opgereden, beval hij den anderen buiten te wachten en reed zelf met twee volgelingen naar binnen; nauwkeurig verkende hij alles en zijn rapport gaf te kennen, dat men hier ongetwijfeld met een hinderlaag te doen had: in de legerplaats waren alleen maar vuren achtergelaten aan den kant van de Romeinen; de tenten stonden open met alle kostbaarheden uitgestald; in de kampstraten had hij hier en daar tafelzilver zo maar op den grond zien liggen als om tot plundering uit te lokken.
Terwijl dit rapport de bedoeling had de soldaten van hun eigen begeerten af te schrikken, was de uitwerking juist omgekeerd. En toen de mannen schreeuwden, dat zij, als er geen bevel gegeven werd, zonder hun commandanten zouden gaan, ontbrak het hun niet aan een leider: want Varro gaf terstond het bevel uit te rukken.
Paulus aarzelde zelf nog steeds en bovendien gaven de hoenders geen gunstig voorteken; dit liet hij zijn collega berichten op het moment dat deze reeds de poort uitmarcheerde. Ofschoon Varro hierover buitengewoon geërgerd was, wekten toch het recente geval van Flaminius en de beruchte nederlaag op zee van consul Claudius in den eersten Punischen oorlog een bang voorgevoel bij hem op, dat hem aan zijn plicht herinnerde. Men zou haast kunnen zeggen, dat de goden zelf dien dag de débâcle die den Romeinen boven 't hoofd hing verhinderden of liever: uitstelden. Want het toeval wilde, dat juist toen de soldaten geen gehoor gaven aan 's consuls bevel om rechtsomkeert te maken, twee slaven, respectievelijk van een ruiter uit Formiae en uit het gebied der Sidicini, naar hun meesters terugvluchtten; zij waren namelijk het vorige jaar bij een expeditie om fourage te halen door de Numidiërs verrast. Men leidde hen voor de consuls en zij berichtten, dat het hele leger van Hannibal achter de bergen daar dichtbij in hinderlaag stond opgesteld. Hun tijdige komst herstelde het gezag der consuls, hoezeer ook de eerzucht van één hunner allereerst zijn eigen hoogheid, door een misdadig toegevende houding, bij de soldaten te grabbel had gegooid.

43 Nadat Hannibal gezien had, dat de Romeinen meer ondoordacht aan een opwelling gehoor hadden gegeven dan dat zij werkelijk tot roekeloosheid waren verleid, keerde hij - daar zijn bedrog ontdekt was - onverrichter zake in zijn kamp terug. Lang kon hij daar, ten gevolge van voedselgebrek, niet meer blijven en van dag tot dag wisselde de stemming niet alleen van de soldaten, dat samenraapsel uit alle mogelijke volkeren, maar ook van den bevelhebber zelf. Want terwijl er eerst een gemompel opging en vervolgens een openlijk protest uit die menigte, die de achterstallige soldij opeiste en zich beklaagde over gebrek, over honger tenslotte, en er geruchten gingen, dat de huursoldaten, vooral de Spanjaarden, aan desertie dachten, heeft Hannibal zelf - zegt men - soms de vlucht naar Gallië overwogen, namelijk om er, met achterlating van zijn infanterie, tezamen met zijn ruiters snel vandoor te gaan. Daar er nu zulke plannen bij de mensen omgingen en er zo'n stemming in het kamp heerste, besloot hij naar Apulië op te breken; het was daar warmer, zodat ook de oogst eerder rijpte en tegelijkertijd zou voor zijn onbetrouwbare soldaten het overlopen moeilijker worden, naarmate zij zich verder van den vijand bevonden.
Hij vertrok 's nachts, na op dezelfde wijze vuren te hebben aangelegd, terwijl hij voor den schijn een paar tenten liet staan, met de bedoeling dat de vrees voor een soortgelijke hinderlaag als den vorigen keer de Romeinen in hun posities zou houden. Maar toen weer door Statilius uit Lucanië het hele terrein voorbij het kamp en over de bergen was verkend en hij berichtte, dat men den vijand in de verte had zien wegmarcheren, toen begon men plannen te maken om hem te achtervolgen. De twee consuls bleven bij hun zelfde mening van altijd, en alle anderen ongeveer vielen Varro bij en niemand, behalve Servilius - de consul van het vorige jaar - was het met Paulus eens; en zo zijn zij, op besluit van de meerderheid en voortgestuwd door het noodlot, op weg gegaan om Cannae beroemd te maken door de vernietiging van een Romeins leger.

In de buurt van dat dorp had Hannibal zijn kamp opgeslagen en wel zo, dat het beschut was tegen den zuidoostenwind, die over die dorre en droge vlakte stof opjaagt. Dit vergemakkelijkte de bewoning van het kamp aanzienlijk, maar zou vooral zijn voordeel brengen, als zij zich in slaglinie opstelden: de wind zou hun dan slechts in den rug blazen, terwijl zij vochten met een vijand die verblind werd door het stof, dat hem in de ogen woei.

44 Met behoorlijke verkenning tot beveiliging van hun mars volgden de consuls den Carthager; toen zij bij Cannae waren aangekomen en den vijand gewaarwerden, richtten zij weer twee kampen in op ongeveer denzelfden afstand van elkaar als bij Gereonium en met eenzelfde verdeling van de troepen. Uit de rivier de Aufidus, die voorbij Hannibal's kamp en dat van de Romeinen stroomde, moest men water zien te halen, wat niet zonder strijd verliep; ofschoon de Romeinen uit het kleine kamp er wat dat betreft beter aan toe waren, daar het óver de Aufidus lag waar zich geen vijandelijke posten bevonden.
Zodra Hannibal durfde hopen, dat de consuls hem strijd zouden bieden op dat terrein, dat geschapen leek voor operaties met cavalerie, het wapen waarin hij onoverwinnelijk was, stelde hij zijn slaglinie op en prikkelde den vijand door uitvallen van zijn Numidiërs. Toen werd het Romeinse kamp weer het toneel van onrust onder de soldaten en tweedracht tussen hun consuls, daar Paulus Varro de onbezonnenheid van een Sempronius en een Flaminius voor de voeten wierp, Varro Paulus daarentegen verweet, dat hij zich dekte achter Fabius, dat schijnschone voorbeeld voor laffe en besluiteloze aanvoerders; bij goden en mensen bezwoer hij, dat buiten zijn schuld Italië reeds door Hannibal als 't ware in bezit genomen was: hem werden door zijn collega de handen gebonden; den strijdlustigen soldaten die verlangden naar de beslissing onthield hij zwaard en schild; de ander antwoordde, dat, als er iets dien legioenen overkwam, nadat zij verraderlijk waren prijsgegeven aan een onberaden en niet voorbereiden strijd, híj vrij van schuld zou blijven, maar in hun lot, hoe dan ook, wilde delen: zijn collega moest er maar voor zorgen, dat zij, die nu zo vlug en driest met hun tong waren, in het gevecht even krachtig hun handen zouden gebruiken.

45 Terwijl de tijd zo verliep meer met twisten dan met beraadslagen, trok Hannibal zijn troepen uit de gevechtsopstelling, die hij tot laat op den dag gehandhaafd had, in hun legerplaats terug, behalve de Numidiërs; dezen zond hij de rivier over om de waterhalers uit het kleine Romeinse kamp aan te vallen. Hannibal's mannen waren nog nauwelijks op den anderen oever aangekomen, of zij hadden ook al, onder geschreeuw en verwarring, den ordelozen troep Romeinen verjaagd, waarbij zij tot aan den piketpost, die voor den wal stond opgesteld, en zelfs bijna tot voor de poorten doorreden. Dit echter wekte zozeer de verontwaardiging op, dat nu reeds een Romeins kamp werd bedreigd door ongeregelde hulptroepen, dat alleen het feit, dat Paulus dien dag het opperbevel voerde, voorkwam, dat de Romeinen onmiddellijk de rivier overtrokken en hun slaglinie opstelden.
Den volgenden dag derhalve liet Varro - die toen opperbevelhebber was - zonder zijn collega te raadplegen de purperen vaan hijsen; hij stelde de troepen op en voerde ze over de rivier, waarbij Paulus hem volgde, omdat hij het gevoerde beleid makkelijker kon afkeuren dan tegenwerken. Aan den overkant voegden ze ook de troepen uit het kleine kamp aan zich toe en vormden de slaglinie aldus: op den rechtervleugel - deze bevond zich het dichtst bij de rivier - plaatsten zij de Romeinse cavalerie en daarbij aansluitend de infanterie; de ruiterij der bondgenoten bezette den uitersten linkervleugel; meer naar binnen stond hun infanterie, die in het centrum de Romeinse legioenen raakte; er was een eerste linie van speerwerpers en andere lichtgewapende hulptroepen. De consuls commandeerden de vleugels, Terentius links, Aemilius rechts; aan Geminus Servilius werd het bevel over het centrum gegeven.

46 Bij het aanbreken van den dag was ook Hannibal, na zijn Baliaren en andere lichtgewapenden vooruitgezonden te hebben, de rivier overgestoken; en in de volgorde van hun aankomst op den anderen oever stelde hij zijn troepen op: de Gallische en Spaanse cavalerie dicht bij den oever op den linkervleugel, tegenover de Romeinse ruiterij; de rechtervleugel werd den Numidiërs toegewezen; de infanterie vormde een sterk centrum, met de Afrikanen op beide flanken en de Galliërs en Spanjaarden in het midden.
De Afrikanen had men voor Romeinen kunnen aanzien: zo waren zij toegerust met wapens, die bij de Trebia, maar grotendeels bij het Trasumeense meer waren buitgemaakt. De Galliërs en Spanjaarden hadden bijna gelijkvormige schilden maar zwaarden van ongelijken vorm en grootte: de Galliërs heel lange zonder punt, de Spanjaarden, die meer gewend waren den vijand te steken dan te houwen, handige wapens met een kort, puntig lemmet. Het uiterlijk van deze mensen was door hun lichaamslengte en speciaal door hun eigenaardige kleding buitengewoon schrikwekkend: de Spanjaarden stonden daar in wonderlijk wit glanzende, linnen tunica's, omzoomd met purper; de Galliërs naakt boven den gordel. Het totale aantal der infanterie, die toen in slaglinie was opgesteld, bedroeg veertigduizend, dat der cavalerie tienduizend. Hasdrubal commandeerde den linkervleugel, Maharbal den rechter; Hannibal zelf voerde bevel over het centrum met zijn broer Mago.
De zon, hetzij men hier bij de opstelling rekening mee gehouden had, hetzij dat het toevallig zo uitkwam, scheen voor beide partijen zeer gunstig van opzij, daar de Romeinen met hun gezicht naar het zuiden stonden en de Carthagers dus naar het noorden; den wind - de bewoners van die streek noemden hem Vulturnus - hadden de Romeinen tegen, waardoor veel stof, dat hun tot in de ogen woei, het uitzicht voor hen belemmerde.

47 Nadat het krijgsgeschreeuw was aangeheven, stormden de hulptroepen naar voren en vond er eerst een gevecht plaats tussen de lichtgewapenden. Vervolgens kreeg de linkervleugel van Gallische en Spaanse ruiters contact met den Romeinsen rechtervleugel, maar het leek niet op een normalen strijd van cavalerie: men moest immers recht op elkaar instormen, omdat enerzijds de rivier, anderzijds de infanterie hen zo insloot, dat er geen ruimte overbleef voor flankbewegingen. Terwijl zij nu van weerskanten vooruit trachtten te stoten, waarbij de paarden tenslotte in een verward gedrang tot stilstand kwamen, probeerden de ruiters elkaar uit het zadel te trekken. Zodoende was het reeds grotendeels een strijd te voet geworden, toen de Romeinen, na een meer heftig dan hardnekkig gevecht, zich verslagen voelden en op de vlucht gingen.
Tegen het eind van dit contact der cavalerie raakte de infanterie slaags; aanvankelijk ging de strijd in kracht en moed gelijk op, zolang de Galliërs en Spanjaarden zich in hun gelid handhaafden; eindelijk drukten de Romeinen - na langen tijd verscheidene pogingen gedaan te hebben - met een dichte aanvalscolonne van terzijde het centrum van den vijand in; dit was spaarzaam bezet en daardoor niet sterk genoeg, terwijl het wigvormig voor de rest van Hannibal's linie uitstak. Toen het nu werd ingedrukt en de soldaten verward achteruitweken, lieten de Romeinen hen niet los en in éne vaart doorbraken zij de formatie van hun tegenstanders, die reeds ontzet vluchtten, en kwamen eerst midden in de vijandelijke linie terecht en tenslotte, zonder dat iemand weerstand bood, bij de Afrikanen; dezen stonden opgesteld in twee vleugels en wel zo, dat zij een reserve vormden voor de ver naar voren geschoven Galliërs en Spanjaarden. Zodra dus de wigvormige opstelling van de laatstgenoemden, onder den vijandelijken druk, eerst gelijk kwam met de eigenlijke frontlinie en vervolgens daarin een zak vormde, waren de Afrikanen als 't ware de wanden van dien zak geworden en toen de Romeinen zich daar onberaden instortten, sloten zij ook de opening - in den rug der aanvallers - af. De Romeinen, die tevergeefs één strijd hadden geleverd, lieten daarop de Galliërs en Spanjaarden, wier achterhoede zij vernietigd hadden, lopen en gingen een nieuw gevecht aan met de Afrikanen; hierbij bevonden zij zich in het nadeel, niet alleen omdat zij vanuit hun ingesloten positie moesten vechten, maar ook omdat zij, vermoeid als zij waren, verse troepen tegenover zich hadden.

48 Reeds werd er ook op den Romeinsen linkervleugel, waar Italiaanse cavalerie tegenover de Numidiërs stond, gestreden; het gevecht dat zich eerst traag ontwikkelde, was daar pas goed begonnen met een bedrieglijke list der Carthagers. Ongeveer vijfhonderd Numidiërs, die behalve hun gewone schilden en speren ook nog zwaarden hadden, die zij onder hun kolders verborgen hielden, reden, schijnbaar als overlopers met het schild op den rug, bij hun eigen troep vandaan; naderbij gekomen sprongen zij plotseling van hun paard en wierpen schild en speer voor de voeten der vijanden neer; zo nam men hen in de linie op, voerde hen naar achteren en beval hun daar te gaan zitten. En zolang er nog slechts losse charges gehouden werden, bleven zij rustig; maar toen de eigenlijke strijd aller aandacht in beslag nam, grepen zij de schilden die overal tussen de stapels lijken lagen en vielen de Romeinen in den rug aan; door van achteren op hen in te houwen en hun de kniepezen door te snijden richtten zij een ontzaglijke slachting aan en verwekten een nog vrij wat grotere paniek.
Daar sloeg men dus ontzet op de vlucht; op den anderen vleugel vocht men nog met den moed der wanhoop; Hasdrubal, die hier het bevel voerde, onttrok derhalve Numidische cavalerie aan het centrum, waar ze niet veel tegen haar tegenstanders presteerde, en liet ze de wijd en zijd vluchtenden achternazetten; aan zijn Afrikanen die al moe begonnen te worden, zij 't meer van het afslachten dan van het vechten, voegde hij Spaanse en Gallische ruiters toe.

49 Op een ander punt van het slagveld deed Paulus, ofschoon hij direct in het begin al door een slingersteen zwaar was gewond, niettemin met een dichte colonne herhaaldelijk aanvallen in de richting van Hannibal en bracht op verscheidene plaatsen den strijd weer aan den gang, waarbij Romeinse ruiters hem beschermden; tenslotte stegen dezen af, omdat den consul zelfs de kracht om zijn paard te besturen begaf. Toen iemand aan Hannibal meldde, dat de consul zijn ruiters bevolen had af te stijgen, zou deze gezegd hebben: "Waarom geeft hij ze dan niet meteen geboeid aan mij over?" Het infanteriegevecht van de ruiters immers was van dien aard, dat de vijand het wel moest winnen; toch wilden de overwonnenen liever op de plaats sterven dan vluchten en de overwinnaars, geprikkeld door dit uitstel van den zekeren afloop, hieuwen degenen, die zij niet konden verdrijven, klakkeloos neer. Op het laatst deden zij hen wijken, toen er nog maar weinig over waren, uitgeput door hun inspanning en wonden. Daarop zijn allen verstrooid en wie kon, zocht zijn paard om te vluchten.
De stafofficier Gnaeus Lentulus reed voorbij den consul, dien hij, badend in zijn bloed, op een groten steen zag zitten. "Lucius Aemilius," zei hij, "enige man dien de goden moeten ontzien, omdat u geen schuld heeft aan deze débâcle, neem dit paard, zolang u nog niet volkomen uitgeput is en ik u er op kan tillen en met u mee kan gaan om u te beschermen. Wijd dit slagveld niet volkomen aan den Dood, door het sneuvelen van een consul! Ook zonder dat is er al genoeg reden voor tranen en rouwgeklag!"
Maar de consul antwoordde: "Houd gij maar goeden moed, Gnaeus Cornelius; verlies met dat nutteloze gejammer toch niet het korte ogenblikje dat ge hebt om aan den vijand te ontkomen. Ga heen; meld officieel aan de senatoren, dat zij Rome in staat van verdediging brengen en er troepen leggen, voordat de overwinnende vijand komt; zeg persoonlijk aan Quintus Fabius, dat Lucius Aemilius tot zijn laatsten ademtocht diens voorschriften gedachtig bleef. Laat mij hier sterven te midden van mijn dode soldaten, om mij niet weer een aanklacht op den hals te halen door mijn consulaat, zodat ik mijn collega zou moeten beschuldigen om mijzelf vrij te pleiten."
Terwijl zij zo spraken, stormde eerst een troep vluchtende Romeinen, toen vijanden op hen af; zonder te weten, wie hij was, overstelpten zij den consul met hun speren; in deze verwarring ging het paard er met Lentulus vandoor.
De paniek was nu algemeen. Zevenduizend man vonden een goed heenkomen naar het kleine kamp, tienduizend naar het grote, ongeveer tweeduizend naar het dorp Cannae zelf; dezen werden echter terstond door Carthalo en zijn ruiters omsingeld, daar niet de minste versterking het dorp beschermde. Consul Varro, die toevallig of door zijn handigheid in geen enkelen stroom vluchtelingen was terechtgekomen, kwam met ongeveer vijftig ruiters ongedeerd te Venusia aan.
Vijfenveertigduizend vijfhonderd man infanterie en zevenentwintighonderd man cavalerie vonden den dood, naar men zegt; het aantal gesneuvelde Romeinen was bijna even groot als dat der Italianen; de beide chefs-staf der consuls, Lucius Atilius en Lucius Furius Bibaculus, behoorden er toe en negenentwintig stafofficieren, waarvan sommigen consul, praetor of aediel waren geweest; onder hen noemt men ook Gnaeus Servilius Geminus en Marcus Minucius, die het jaar tevoren de positie van magister equitum had bekleed en verscheidene jaren dáárvoor het consulaat; bovendien tachtig senatoren of althans mannen die, krachtens een door hen vervuld ambt, recht op het senatorschap hadden en die vrijwillig dienst hadden genomen. Voorts zegt men, dat in dien strijd drieduizend man infanterie en vijftienhonderd man cavalerie werden gevangengenomen.

50 Dit was de slag bij Cannae, even bekend als de nederlaag bij de Allia, maar - al waren de gevolgen dan minder ernstig omdat de vijand niet doortastte - door de volkomen vernietiging van het leger noodlottiger en ontstellender. De vlucht bij de Allia immers gaf de Stad wel prijs, maar redde het leger; bij Cannae vergezelden nauwelijks vijftig man den vluchtenden consul, den ander volgde bijna het gehele leger in den dood.

Terwijl zich in de beide Romeinse kampen een halfgewapende menigte zonder leiders bevond, zonden de soldaten uit het grote kamp een bode: "In den tijd, dat de vijand in nachtelijke rust verzonken lag, daar hij wel uitgeput zou zijn door het gevecht en vervolgens door het feestmaal om zijn succes te vieren, moesten zij naar hen toekomen; men zou dan in één troep naar Canusium gaan." Sommigen voelden hier helemaal niets voor: "Waarom immers kwamen degenen die hen ontboden niet zelf, daar zij zich dan toch evengoed konden verenigen? Natuurlijk omdat het tussenterrein vol vijanden was en zij liever een ander aan dat gevaar wilden blootstellen dan hun eigen persoon."
Anderen zagen wel wat in het voorstel, maar de moed ontbrak hun. Toen zei de stafofficier Publius Sempronius Tuditanus: "Willen jullie dan liever gevangengenomen worden door dien allerhebzuchtigsten en meest onmeedogenden vijand en per hoofd worden getaxeerd en jullie prijs laten bepalen door iemand die je vraagt of je een Romeins burger of een Latijns bondgenoot bent, om zo dien ander te eren met jullie smaad en ellende? Neen, dat geloof ik niet! Als jullie tenminste werkelijk stadgenoten bent van den consul Lucius Aemilius, die liever dapper wilde sterven dan als een lafaard verder leven, én van zoveel helden, die in stapels om hem heen liggen. Laten wij toch, voordat het daglicht ons verrast en grotere troepen vijanden den weg versperren, een uitval doen dwars door die mannen heen, die hier zonder enig ordelijk verband voor de poorten staan te schreeuwen. Met een stoutmoedig gehanteerd zwaard baant men zich een weg zelfs door een drom van vijanden; zeker kunnen wij met een gesloten colonne dat losse troepje uit elkaar slaan of het lucht was. Laat dus een ieder mij volgen die zichzelf en den staat wil redden."
Met deze woorden trok hij zijn zwaard en na een gesloten colonne gevormd te hebben ging hij midden door de vijanden; toen nu de Numidiërs zijn ongedekte rechterflank met speren bestookten, liet hij het schild aan den rechterarm nemen en zo kwamen er ongeveer zeshonderd man in het grote kamp aan; daar voegde zich een andere, aanzienlijke schare bij hen en onmiddellijk trokken zij verder en bereikten ongedeerd Canusium. Dit alles geschiedde bij de overwonnenen meer in een opwelling, waarbij men zich liet leiden door het eigen karakter of het toeval, dan op grond van zelfstandig overleg of iemands bevel.

51 Hannibal werd door iedereen omstuwd en met zijn overwinning gefeliciteerd; maar terwijl de overigen hem aanrieden om, na zo'n groot gevecht, voor de rest van den dag en den nacht zichzelf en zijn vermoeiden soldaten wat rust te gunnen, zei de commandant van zijn ruiterij, Maharbal, in de mening dat men nu juist dóór moest zetten: "Zeker niet! Ik zal u eens wat zeggen, waardoor ge begrijpen kunt, wát er eigenlijk met dezen slag bereikt is: over vier dagen zult ge uw overwinningsdiner eten op het Capitool. Kom mij maar achterna; ik ga nu direct met de cavalerie vooruit: ze moeten mij zien voordat ze mij verwachten." Hannibal leek deze voorstelling van zaken te optimistisch; hij kon haar niet terstond geestelijk verwerken. Daarom zei hij, dat hij de voortvarendheid van Maharbal prees; dat hij echter nog niet onmiddellijk diens voorstel op zijn mérites kon beoordelen. Waarop Maharbal zei: "Zo geven de goden toch inderdaad nooit alles aan één man: overwinnen kunt ge, Hannibal, maar van de overwinning iets máken, dat kunt ge niet." Men neemt algemeen aan, dat die éne dag uitstel de Stad en het Imperium heeft gered.
Zodra het den volgenden morgen licht geworden was, ging men er op uit om den buit te verzamelen en de doden te bekijken, een afschuwelijk schouwspel zelfs voor vijanden. Daar lagen al die duizenden Romeinen, infanteristen en cavaleristen door elkaar, zoals het toeval ze bijeen had gebracht of de strijd of de vlucht. Midden uit de lijken rezen sommigen nog omhoog, als door de pijn van hun wonden in de ochtendkou het bewustzijn terugkwam - maar de vijand maakte er een eind aan. Anderen vonden zij levend liggen met doorgesneden dijen en kniepezen; dezen ontblootten zich den hals en vroegen om den genadeslag; enkelen trof men aan met het hoofd onder de aarde gewroet: het was duidelijk, dat zij zichzelf hadden doen stikken door een kuil te graven en hun gezicht daarin met er overheen geworpen grond te bedelven.
Het meest trok aller aandacht een Numidiër die nog levend, maar met stukgebeten neus en oren onder een doden Romein werd weggehaald: toen diens handen geen wapen meer konden vasthouden, was zijn strijdlust in krankzinnigheid verkeerd en bij een poging om zijn vijand met zijn tanden te verscheuren was hij bezweken.

52 Pas laat op den dag kwam men klaar met het bijeenbrengen van den buit; daarna ging Hannibal er toe over het kleine kamp te bestrijden en allereerst sneed hij hen, door het aanleggen van een tussendam, van de rivier af. Maar de overgave vond al eerder plaats dan hij zelf had durven hopen, uitgeput als allen waren door den strijd, het waken en hun wonden. Zij kwamen overeen, dat zij hun wapens en paarden zouden uitleveren; per man moest betaald worden: voor een Romein driehonderd denaren, voor een Italiaan tweehonderd en voor een slaaf honderd; men zou hun toestaan na voldoening van dit bedrag heen te gaan, ieder met één kledingstuk. Op deze voorwaarden liet men den vijand in het kamp binnen en allen zijn onder bewaking gesteld, de Romeinen apart van de Italianen.
Al dien tijd dat men hiermee bezig was, wisten uit het grote kamp nog ongeveer vierduizend man infanterie en tweehonderd ruiters, die er de kracht en den moed toe hadden, deels in een gesloten troep, deels individueel langs binnenwegen - wat wel zo veilig was - Canusium te bereiken; hierna werd het kamp door de gewonden en de moedelozen op dezelfde voorwaarden als het andere aan den vijand overgegeven. De buit was enorm; en de soldaten mochten zich dien toeëigenen, behalve de paarden, de mannen en het zilver, dat grotendeels bestond uit de versiering van paardenhoofdstellen, want tafelzilver gebruikte men destijds nog weinig, vooral te velde.
Toen beval hij zijn eigen doden bijeen te brengen om ze te begraven; men zegt, dat het ongeveer achtduizend dappere kerels geweest zijn. Sommige schrijvers willen dat ook de Romeinse consul is geïdentificeerd en ter aarde besteld.
Degenen die naar Canusium ontkomen waren, werden door de bewoners van die stad wel aan huisvesting geholpen, maar het was een rijke en adellijke Apulische vrouw, Busa geheten, die hen voorzag van meel, kleren en zelfs reisgeld; later, nadat de oorlog was afgelopen, heeft de senaat haar voor die royaliteit eervol bedankt.

53 Terwijl daar nu vier stafofficieren waren, Quintus Fabius Maximus van het eerste legioen, wiens vader het vorige jaar dictator was geweest, en van het tweede legioen Lucius Publicius Bibulus en Publius Cornelius Scipio, en van het derde legioen Appius Claudius Pulcher, die juist aediel geweest was, werd met aller instemming het opperbevel verleend aan den nog zeer jeugdigen Publius Scipio en aan Appius Claudius.
Toen dezen met enige anderen over de algemene situatie beraadslaagden, kwam Publius Furius Philus, de zoon van een oud-consul, vertellen: "Dat zij tevergeefs verwachtingen koesterden, waaraan al bij voorbaat de bodem was ingeslagen; het was afgelopen met den Romeinschen staat; enige jonge edelen, onder leiding van Marcus Caecilius Metellus, dachten nog slechts aan de zee en aan schepen, om Italië te verlaten en bij een van de buitenlandse vorsten hun toevlucht te zoeken."
Dit gevaarlijke defaitisme was behalve ontstellend ook nog een novum na zoveel rampen; de overigen zaten dan ook eerst als versteend en meenden daarna, dat hierover een bespreking gehouden moest worden; maar de jonge Scipio, door het noodlot aangewezen om dien oorlog succesvol te beëindigen, meende, dat dit geen zaak voor een bespreking was. In zo'n groot gevaar diende men te durven en te handelen, zei hij, niet te praten. "Al wie den staat behouden wilde zien, moest ogenblikkelijk gewapend met hem gaan: nergens was zó wezenlijk het vijandelijke kamp, als waar men aldus dacht!"
Onmiddellijk ging hij, door enkelen gevolgd, naar het huis waar Metellus verbleef, en toen hij daar de bijeenkomst der jongemannen, waarover het bericht gebracht was, aantrof, zei hij, terwijl hij zijn getrokken zwaard boven hun hoofd hield: "Uit den grond van mijn hart zweer ik de zaak van het Romeinse volk niet te zullen opgeven, noch te verdragen dat een ander Romeins burger dat doet. Als ik dezen eed bewust niet nakom, moge Jupiter Optimus Maximus mij, mijn huis, mijn gezin en mijn bezit op de ellendigste wijze doen omkomen. Thans eis ik, Marcus Caecilius, dat ge me dezen eed nazegt en gij die hier verder aanwezig zijt; wie weigert, moge weten, dat dit zwaard tegen hém getrokken is."
Even ontsteld alsof zij den overwinnenden Hannibal voor zich zagen, legden allen de eed af en gaven zichzelf aan Scipio gevangen.

54 In den tijd, dat dit te Canusium gebeurde, waren er bij den consul in Venusia ongeveer vijfenveertighonderd man infanterie en cavalerie, die zich op de vlucht overal in het land verstrooid hadden, aangekomen. Welwillend namen de bewoners van Venusia hen allen in huis en in den kost; verder gaven zij aan de ruiters toga's en tunica's en vijfentwintig nummi quadrigati per man; aan het voetvolk tien per man; wapens aan wie ze nodig had. Ook op elk ander gebied betoonden zij, zowel van staatswege als van particuliere zijde, een echte gastvrijheid en zij wilden niet, dat de bevolking van Venusia onderdeed voor een vrouw uit Canusium; maar het grote aantal maakte den last voor Busa wel zwaarder. Inderdaad waren het al bijna tienduizend man. Nadat nu Appius en Scipio gehoord hadden, dat de andere consul ongedeerd was, brachten zij hem er terstond van op de hoogte, hoeveel troepen aan infanterie en cavalerie zich bij hen bevonden en tegelijk lieten zij vragen, of hij wilde, dat dit leger naar Venusia kwam of dat het in Canusium bleef. Varro bracht zelf zijn troepen naar Canusium over; en reeds zag men daar iets als een consulair leger en men mocht verwachten, dat zij zich tegen den vijand zouden kunnen verdedigen, zoal niet in het veld, dan toch achter muren.

Te Rome droeg men er zelfs geen kennis van dat deze schamele contingenten Romeinen en Italianen waren gesauveerd, maar daar was bericht, dat met de beide consuls het leger in de pan was gehakt en dat alle troepen vernietigd waren. Nooit heeft er, zonder dat de stad zelf bedreigd werd, zo'n schrik en verwarring binnen de Romeinse muren geheerst. Daarom zal ik mij ook maar gewonnen geven en er niet aan beginnen te vertellen wat ik juist door een uitvoerige beschrijving minder erg zou voorstellen dan de werkelijkheid. Nadat het vorige jaar een consul en zijn leger bij het Trasumeense meer verloren waren gegaan, werd nu niet op die oude wonde het bericht van een nieuwe wond gebracht, maar van een ramp met vele consequenties: het verlies van de beide consulaire legers tezamen met hun opperbevelhebbers; er stond geen Romeins leger meer in het veld, geen soldaat meer en geen officier; Apulië, Samnium en eigenlijk al bijna heel Italië bevonden zich in Hannibal's macht. Waarlijk, elk ander volk zou onder zo'n hagelslag van tegenspoed verpletterd zijn. Vergelijk maar eens de nederlaag ter zee van de Carthagers bij de Aegatische eilanden, waardoor zij gebroken werden, zodat zij afstand deden van Sicilië en Sardinië en er in toestemden aan Rome schatting en belasting te betalen, of hun échec later in Afrika, waaraan Hannibal zelf bezweek: zij waren in de verste verte niet zo fataal, behalve doordat zij met minder geestkracht werden verdragen.

55 De praetoren Publius Furius Philus en Marcus Pomponius riepen den senaat bijeen in de Curia Hostilia om over de verdediging van de stad te beraadslagen; zij twijfelden er immers niet aan, dat, nu de legers vernietigd waren, de vijand op Rome zou afkomen, de enige oorlogstaak die nog restte. Toen zij in die ellende, waarvan men alleen maar wist dat zij onoverzienbaar groot was, zelfs geen raad konden schaffen, en hun woorden overstemd werden door het gejammer der weeklagende vrouwen, en, door het uitblijven van elke officiële mededeling, bijna in alle huizen doden en levenden zonder onderscheid werden beweend, toen dan stelde Quintus Fabius Maximus voor om snelle ruiters langs de Via Appia en de Via Latina uit te zenden: dezen moesten na informatie te hebben ingewonnen bij wie ze tegenkwamen (hier en daar zouden toch nog wel enkele vluchtelingen rondzwerven), rapporteren wat er met de consuls en de legers gebeurd was en als de onsterfelijke goden, uit medelijden met het imperium, nog iets Romeins hadden overgelaten, waar die troepen zich dan bevonden; verder, waar Hannibal na den strijd was heengegaan, wat hij in 't schild voerde, deed en zou doen.
Hiernaar moest geïnformeerd worden door energieke jongemannen. De senatoren zelf hadden tot taak, aangezien er te weinig magistraten ter beschikking stonden, om de paniekstemming in de stad te bedwingen: de vrouwen moesten de straat af en in huis gehouden worden; het rouwmisbaar der slaven diende op te houden; zij hadden te zorgen, dat het overal in de stad weer stil werd; dat iedereen die enig bericht bracht, voor de praetoren werd geleid; dat men dus verder thuis op tijding aangaande zijn lot bleef wachten; dat er soldaten bij de poorten geplaatst werden om wie ook maar te verhinderen de stad te verlaten; dat het den menschen werd bijgebracht alleen maar op redding te hopen door de stad en haar muren te verdedigen. Als dan de rust was weergekeerd, moesten de senatoren ten tweeden male bijeenkomen om over die verdediging te beraadslagen.

56 Allen stemden voor dit voorstel; en toen het volk door de magistraten van het forum verwijderd was en de senatoren zich hadden verspreid om een eind te maken aan de verwarring, toen eindelijk kwam er een brief van consul Terentius: "Lucius Aemilius was gesneuveld en het leger vernietigd. Hijzelf bevond zich te Canusium, bezig de overblijfselen van zo'n nederlaag als wrakhout uit een schipbreuk bijeen te verzamelen: het waren ongeveer tienduizend man van allerlei afdelingen door elkaar. De Carthager zat bij Cannae te sjacheren over den prijs van de gevangenen en den anderen buit, noch in den geest van een overwinnaar, noch in den stijl van een groot generaal." Toen zijn ook de individuele verliezen van huis tot huis bekendgemaakt en zozeer trof rouw de gehele stad, dat het jaarlijkse offer aan Ceres werd afgelast, omdat het niet geoorloofd is dat personen die in den rouw zijn dit brengen en er in dien tijd geen vrouw was of zij behoorde daartoe. Daarom is dan ook, uit vrees dat om dezelfde reden nog andere officiële en particuliere offers zouden worden nagelaten, bij senaatsbesluit de rouwtijd tot dertig dagen beperkt.
Maar toen, zodra de paniek in de stad bezworen was, de senatoren weer in de Curia bijeen waren, kwam er ook nog een brief uit Sicilië van den propraetor Titus Otacilius: "Het rijk van Hiëro werd door de Carthaagse vloot geteisterd; hij wilde den koning op diens verzoek wel hulp brengen, maar hem was bericht dat er een andere vloot bij de Aegatische eilanden voor anker lag, om, zodra men zijn vertrek naar de kust van Syracuse gemerkt had, terstond Lilybaeum en de rest van de Romeinse Provincie aan te vallen. Zo diende er een vloot bij te komen, wilde men den bondgenootschappelijken koning en Sicilië beschermen."

57 Nadat de brieven van den consul en den praetor waren voorgelezen, besloot men den praetor Marcus Claudius, die aan het hoofd stond van de vloot bij Ostia, naar het leger in Canusium te zenden en den consul te schrijven om, wanneer hij het leger aan den praetor had overgedragen, zo gauw als het staatsbelang dit toeliet naar Rome te komen.

Marcus Claudius Marcellus zond uit Ostia vijftienhonderd man, die hij voor de vloot tot zijn beschikking had, naar Rome, ter verdediging van de stad; de mariniers - zij vormden het derde legioen - liet hij onder bevel van zijn stafofficieren vooruit marcheren naar Teanum Sidicinum en na de vloot te hebben overgedragen aan zijn collega Publius Furius Philus, begaf hij zichzelf, een paar dagen later, in ijlmarsen naar Canusium.
Op gezag van de senatoren werd vervolgens Marcus Junius tot dictator benoemd met Tiberius Sempronius als zijn magister equitum; zij mobiliseerden de jongere mannen van zeventien jaar af en sommigen nog jonger; hieruit zijn vier legioenen en duizend man cavalerie gevormd. Evenzo lieten zij de soldaten halen, die de Italianen en Latijnen volgens verdrag moesten stellen. Zij bevalen de levering van verdedigings- en aanvalswapens en andere benodigdheden: uit tempels en zuilengangen haalde men de oude, op den vijand veroverde helmen en schilden weg. En sterker nog: het gebrek aan vrije burgers en de daaruit ontstane noodzaak gaf het aanzien aan een volkomen nieuw soort soldaten: achtduizend slaven in de kracht van hun leeftijd; men had ze eerst stuk voor stuk gevraagd, of zij dienst wilden nemen en hen daarna op staatskosten vrijgekocht en gewapend. Aan deze soldaten gaf men de voorkeur, ofschoon de gelegenheid bestond om voor minder geld de krijgsgevangenen los te kopen.

58 Want Hannibal hield zich, na zijn zo succesvollen strijd bij Cannae, meer op met de zorgen van een overwinnaar dan van een man die nog midden in den oorlog zit; nadat de gevangenen voorgeleid en ingedeeld waren, sprak hij, zoals daarvoor al bij de Trebia en het Trasumeense meer, de Italianen vriendelijk toe en liet hen zonder losprijs naar huis gaan; toen echter ontbood hij ook de Romeinen, wat nog niet eerder was voorgekomen, en richtte zich in niet onwelwillende bewoordingen tot hen: "Hij voerde met de Romeinen geen oorlog op leven en dood; hij vocht voor zijn prestige en gezag; zijn vaderen hadden het hoofd gebogen voor de Romeinse dapperheid: hij streefde er naar, dat men dit thans voor zijn geluk en dapperheid zou doen; derhalve stelde hij de gelegenheid open om de krijgsgevangenen los te kopen; de prijs per man bedroeg voor een ruiter vijfhonderd nummi quadrati, voor een infanterist driehonderd en voor een slaaf honderd."
Ofschoon er voor de ruiters heel wat was toegevoegd aan den prijs dien ze bij hun overgave bedongen hadden, accepteerden ze toch verheugd elke voorwaarde om tot een vergelijk te komen. Er werd goedgevonden, dat zij uit hun midden zelf tien mannen kozen om naar den senaat in Rome te gaan en als enige waarborg van hun goede trouw werd een verklaring onder ede geëist, dat zij terug zouden komen.
Een adellijke Carthager, Carthalo, ging met hen mee; als hij misschien een stemming aantrof die tot vrede neigde, had hij de voorwaarden bij zich.
Toen zij het kamp waren uitgegaan, keerde een van hen, een man met een weinig Romeins karakter, alsof hij iets vergeten had, terug, om op die manier zijn eed gestand te doen; voor den nacht had hij zijn gezellen weer ingehaald. Zodra het bericht, dat zij in aantocht waren, Rome had bereikt, zond men Carthalo een lictor tegemoet om hem uit naam van den dictator te bevelen vóór de nacht viel, uit het Romeinse gebied weg te gaan.

59 De afgevaardigden van de krijgsgevangenen werden in de senaatsvergadering toegelaten, onder presidium van den dictator.
Hun woordvoerder sprak aldus: "Marcus Junius en mijne heren senatoren, niemand van ons is het onbekend, dat geen staat ooit minder geld voor krijgsgevangenen overhad dan de onze; maar, tenzij wij onze zaak in een te gunstig daglicht zien, nooit zijn er soldaten in handen van den vijand geraakt, die uw aandacht meer verdienen dan wij. Immers niet uit vrees hebben wij tijdens het gevecht de wapens neergelegd, maar nadat wij eerst tot laat in den avond, stand houdend op stapels doden, den strijd hadden gerekt, trokken wij ons in de legerplaats terug; en de rest van dien dag en den volgenden nacht, vermoeid als wij waren door den strijd en onze wonden, hebben wij niettemin den wal verdedigd; den daaropvolgenden dag pas, toen wij, omsingeld door het overwinnende leger, van het water werden afgesneden, en er geen mogelijkheid meer bestond om door den dicht opeengelegerden vijand heen te breken, en wij het niet als een misdaad beschouwden - waar er vijftigduizend man aan onze zijde waren afgeslacht - een enkelen Romeinsen soldaat den slag bij Cannae te laten overleven, ja, toen hebben wij een rpijs bedongen, waarvoor wij vrijgekocht zouden kunnen worden; onze wapens, die ons toch niet meer konden baten, gaven wij den vijand over.
Wij wisten, dat ook onze voorvaderen zich voor goud van de Galliërs hebben vrijgekocht en dat uw vaders met al hun onbuigzaamheid inzake vredesvoorwaarden toch gezanten naar Tarente hebben gezonden om de krijgsgevangenen los te kopen. Niettemin was de strijd met de Galliërs bij de Allia en die bij Heraclea met Pyrrhus niet zozeer door de geleden verliezen berucht als wel door de paniek en de vlucht; het veld van Cannae ligt bedekt onder stapels gesneuvelde Romeinen en wij hebben het gevecht alleen maar overleefd omdat de vijand geen zwaarden en geen krachten meer had om ons neer te houwen. Sommigen van ons hebben trouwens niet eens aan den slag deelgenomen, maar als bezetting van het kamp vielen zij, toen dit werd overgegeven, vanzelf in 's vijands handen.
Ik voor mij misgun geen medeburger en krijgsmakker zijn geluk of zijn situatie; niet graag zou ik door een ander te kleineren mijzelf verheffen - maar, tenzij men prijzen gaat geven voor succes in het hardlopen, laten toch vooral diegenen, die grotendeels na hun schild te hebben weggegooid uit den strijd vluchtten en pas in Venusia of Canusium tot stilstand konden komen, niet het recht krijgen om zich boven ons te verheffen en glorieus te verkondigen, dat de staat in hen betere verdedigers heeft dan in ons. Neen - zowel hen zult gij weer gebruiken als goede en dappere soldaten als ook ons, die nog des te enthousiaster voor onze vaderstad zullen strijden, omdat wij door uw goedheid vrijgekocht en in die vaderstad teruggebracht zullen zijn.
Gij mobiliseert mannen van elken leeftijd en maatschappelijke positie. Achtduizend slaven worden, naar ik hoor, gewapend. Ons aantal is niet kleiner en men kan ons voor hetzelfde geld hebben; over de rest spreek ik niet, want het denkbeeld reeds om ons met hen te vergelijken, is beledigend voor alles wat den naam "Romein" vertegenwoordigt.
Ook dit moge ik u in overweging geven, mijne heren, áls gij u tegen ons zoudt willen verharden - wat wij niet verdienen - in de macht van wat voor een vijand gij ons dan laat; van een Pyrrhus die zijn gevangenen als gasten behandelde, of van een barbaarsen Carthager, van wien men nauwelijks kan uitmaken, of hij meer beheerst wordt door zijn hebzucht dan door zijn wreedheid? Wanneer gij die kettingen eens kondt zien, die vervuiling, dat onmenselijke uiterlijk van uw gevangenen, dan zou dit schouwspel u zeker niet minder ontroeren, dan wanneer gij aan den anderen kant de legioenen zaagt neerliggen op het veld van Cannae. Gij kunt de bezorgdheid en de tranen zien van onze verwanten, die in de voorhal van de Curia op uw antwoord staan te wachten; waar zij reeds over ons en over de afwezigen in zo'n angstige spanning verkeren, hoe moeten dan, meent ge, degenen wier leven en vrijheid thans op het spel staan, er zélf wel niet aan toe zijn?
Maar zelfs als Hannibal zich tegen zijn natuur in tegenover ons genadig zou betonen, bij Hercules! zelfs dan konden wij ons leven alleen nog maar als overbodig beschouwen, daar gij het niet de moeite waard vondt ons los te kopen. Zeker, ook door Pyrrhus zijn eens gevangenen zonder losprijs teruggezonden; maar die kwamen terug tezamen met de gezanten, de voornaamsten der burgerij, die waren gestuurd om hen vrij te kopen. Hoe moet ík naar mijn vaderstad terugkeren, een burger voor wien men geen driehonderd nummi overhad? Ieder heeft toch zijn gevoel van eigenwaarde, mijne heren! Zo weet ik, dat mijn leven en mijn persoonlijke vrijheid op het spel staan; maar meer indruk maakt nog op mij het gevaar voor mijn goeden naam, bij de angstige gedachte door u veroordeeld en verstoten te moeten heengaan. Nooit immers zal men geloven dat zuinigheid u leidde."

60 Zodra hij uitgesproken was begon de menigte, die voor de Curia stond, te wenen en te jammeren; zij strekten hun handen naar het senaatsgebouw uit, smekend hun kinderen, broeders, verwanten te mogen terugontvangen. Ook vrouwen hadden vrees en uiterste ellende tussen de mannen op het forum gebracht. De senaat begon zijn beraadslagingen in geheime zitting. Toen men nu verschillende voorstellen deed en sommigen meenden, dat de gevangenen op staatskosten vrijgekocht moesten worden, anderen daarentegen, dat men den staat niet met die uitgave mocht belasten, zonder te verbieden dat particulieren den losprijs betaalden, waarbij men dan aan degenen, die geen baar geld ter beschikking hadden, uit de schatkist het benodigde bedrag kon lenen tegen behoorlijke borgstelling van personen en in land, toen, zegt men, sprak Titus Manlius Torquatus, een man van ouderwetse en al te onbuigzame principes, naar het velen toescheen, op de vraag naar zijn opinie, als volgt:
"Als de gezanten zich beperkt zouden hebben tot het verzoek om hen die in de macht van den vijand zijn, los te kopen, zou ik, zonder een woord van verwijt aan hun adres, kort mijn mening hebben gezegd: ik had u immers alleen maar behoeven te herinneren aan de principiële houding onzer vaderen, die een eis is van goed militair beleid. Thans echter, nu zij zich bijna op hun overgave aan den vijand beroemd hebben, en vinden dat zij de voorkeur verdienen niet alleen boven de tijdens het gevecht gemaakte gevangenen, maar zelfs boven hen die naar Venusia en Canusium ontkwamen, ja, boven den consul Gajus Terentius in eigen persoon, zal ik niet dulden, mijne heren, dat ook maar iets van wat daar gebeurd is, u onbekend blijft.
En nu zou ik wel willen, dat wat ik zo direct aan u ga zeggen, door mij gezegd kon worden ten overstaan van het leger in Canusium, betrouwbaarsten getuige van ieders lafheid en moed, of dat althans Publius Sempronius hier aanwezig was, onder wiens leiding zij vandaag soldaten in het Romeinse leger hadden kunnen zijn, in plaats van gevangenen in 's vijands macht. Maar toen de vijand uitgeput was door het vechten en bovendien in den roes der overwinning voor het merendeel naar zijn eigen kamp was teruggekeerd, en die mannen een helen nacht ter beschikking hadden om uit te breken, wat trouwens met zevenduizend gewapenden ook gekund had dwars door dichte vijandelijke formaties heen, toen hebben zij nóch zo iets geprobeerd, nóch daarin een ander willen volgen. Bijna den gehelen nacht hield Publius Sempronius Tuditanus niet op hen te vermanen, hen aan te sporen om, zolang er nog maar weinig vijanden om het kamp waren, zolang er rust en stilte heersten, zolang de nacht hun onderneming kon verbergen, hem te volgen: voor het aanbreken van den dag konden zij in veiligheid, in bevriende steden zijn. Op het moment dat, zoals in den tijd van onze grootvaders Publius Decius, stafofficier in Samnium, op het moment dat, zoals in onze jeugd, tijdens den eersten Punischen oorlog, Calpurnius Flamma tot zijn driehonderd vrijwilligers zei, toen hij met hen een heuvel ging nemen die midden tussen de vijanden lag: "Laten wij sterven, mannen, en door onzen dood de ingesloten legioenen bevrijden," op het moment dat, zeg ik, Publius Sempronius een dergelijk bevel gaf, had ík u niet voor mannen en niet voor Romeinen kunnen houden, als niemand zich aansloot bij zo'n dapperheid. Daar toont hij u den weg die niet alleen tot roem leidt, maar evenzeer tot uw redding; hij wil u terugvoeren naar uw vaderstad, uw ouders, uw vrouw en kinderen: en gij hebt niet den moed om u te laten redden! Wat zoudt gij dan doen als het vaderland uw dood eiste? Vijftigduizend medeburgers en bondgenoten, allen op dien zelfden dag neergeveld, liggen daar! Als zoveel voorbeelden van moed geen indruk maken, zal niets ooit indruk maken; als zo'n slachting niet leert het leven gering te schatten, zal niets dat leren. Verlangt naar uw vaderstad, zolang ge nog vrij zijt en ongedeerd; wat zeg ik? - zolang het uw vaderstad nog is en gij haar burgers zijt. Thans komt uw verlangen te laat, beroofd van het burgerrecht als ge zijt, buiten onze rechtsorde geplaatst, slaven van de Carthagers geworden. Willen jullie dan voor geld terugkeren in die positie, waaruit je met nietswaardige lafheid bent weggelopen? Naar Publius Sempronius, jullie medeburger, hebben jullie niet willen luisteren, toen hij beval de wapens op te nemen en hem te volgen; kort daarop luisterden jullie wel naar Hannibal, die het bevel gaf de legerplaats over te geven en de wapens neer te leggen.
Maar wat beschuldig ik die individuen eigenlijk van lafheid, terwijl ik hen kan beschuldigen van een misdaad? Want niet alleen weigerden zij een redelijk bevel op te volgen, maar zij verzetten zich en zouden de werkelijk dappere mannen hebben tegengehouden, als dezen niet met getrokken zwaard de lafaards uiteen hadden geslagen; ik zeg het u: eerst moest Publius Sempronius door zij eigen medesoldaten heenbreken, voordat hij aan den vijand toekwam. En naar deze burgers zou het vaderland verlangen, terwijl het geen één soldaat van Cannae meer tot burger hebben zou, als de anderen hun voorbeeld hadden gevolgd?
Uit zevenduizend gewapende mannen traden er zeshonderd naar voren met genoeg moed om uit te breken en vrij en gewapend naar hun vaderland terug te keren: welnu, deze luttele zeshonderd ontmoetten geen tegenstand; hoe veilig zou dan niet de mars geweest zijn voor een colonne ter sterkte van bijna twee legioenen, of denkt ge er anders over? Mijne heren, gij hadt op den dag van heden twintigduizend dappere en trouwe soldaten in Canusium kunnen hebben. Maar hoe kunnen, onder deze omstandigheden, die mensen nog goede en trouwe burgers zijn, want van "dapper" hebben zij ook zelf maar gezwegen? Tenzij iemand belieft te geloven, dat hun hart met de uitvallers was, ofschoon zij den uitval wilden verhinderen; en dat zij niet afgunstig zijn op hún vrijheid en roem, het loon der dapperen, terwijl zij van zichzelf weten, dat zij de schandelijke slavernij danken aan eigen vrees en slapheid. Zij gaven er de voorkeur aan onder hun tenten op den dag en den vijand te liggen wachten, hoezeer ook de gelegenheid openstond om in het holst van den nacht uit te breken.
"Nu ja," denkt gij misschien, "dien moed hadden zij dus blijkbaar niet, maar dan toch wel om het kamp dapper te verdedigen. Ettelijke dagen en nachten hebben zij, van alle kanten bestookt, den wal met hun wapens, zichzelf achter hun wal verdedigd; en tenslotte pas, na het uiterste gewaagd en geleden te hebben, toen alle voedsel ontbrak en zij, verzwakt door den honger, hun schild niet meer konden torsen, zijn zij overwonnen, meer door het feit, dat zij slechts mensen waren dan in den strijd."
Hoort nu de werkelijkheid: bij zonsopgang kwam de vijand voor den wal; nog geen twee uur later, zonder aan verzet te denken, gaven zij hun wapens en zichzelf over. Daar hebt ge hun krijgsdaden gedurende twee dagen: toen zij in de linie moesten staan en vechten, vluchtten zij naar het kamp; toen zij voor op den wal moesten strijden, gaven zij het kamp over: waardeloze soldaten én in het veld én in de legerplaats. En jullie zullen wij nu vrijkopen?

Ik ben daar even weinig voor, mijne heren, als ik er voor zou zijn om die mannen aan Hannibal uit te leveren, die uit het kamp midden door den vijand hun weg vonden en zich met den grootsten moed weer ter beschikking stelden van het vaderland."

61 Nadat Manlius gesproken had, was men zeer onder den indruk, ofschoon ook de meeste senatoren verwanten onder de gevangenen hadden; behalve aan de traditie van een staat die sinds jaar en dag allerminst toegevend placht te zijn voor krijgsgevangenen, dacht men ook aan het geld: men wilde noch de schatkist uitputten, daar er reeds een grote som gevoteerd was om de slaven voor den krijgsdienst te kopen en te wapenen, noch Hannibal verrijken, daar hij juist, zoals het gerucht ging, aan geld zo'n behoefte had.
Toen het meedogenloze antwoord, "de gevangenen worden niet losgekocht", gepubliceerd was en het prijsgeven van zoveel burgers een nieuwe reden om rouw te bedrijven aan de oude had toegevoegd, heeft men de gezanten wenend en klagend tot aan de poort begeleid. Een van hen ging naar zijn eigen huis, omdat hij meende door zijn zogenaamden terugkeer zijn eed gestand te hebben gedaan. Zodra dit bekend werd en in den senaat ter sprake kwam, oordeelden allen dat hij gearresteerd en onder militair geleide naar Hannibal gevoerd moest worden.

[terug naar Livius]