[livius]

Titus Livius

Vanaf de stichting van de stad II, 12 - 13

Mucius Scaevola

(Uit : Barnsteen. Een bundel verhalen uit de klassieke oudheid, vertaald en toegelicht door M.A. Schwartz. MCMLIII, Amsterdam/Brussel, Elsevier.)

 

Het beleg duurde onverminderd voort en Porsenna bleef hopen, dat hij de stad door hongersnood zonder strijd zou veroveren, toen Caius Mucius, een adellijk jongeling, van mening, dat die schande door een grootse en vermetele daad moest worden afgewend, besloot in de legerplaats van de vijanden binnen te dringen. Hij vond het onwaardig, dat het Romeinse volk, toen het slaafs onderworpen was aan koningen, nimmer door een oorlog of vijand belegerd was, maar dat datzelfde volk, nu het in vrijheid leefde, ingesloten werd door diezelfde Etruriërs, wier legers het dikwijls had verslagen.

De senaat keurde zijn plan goed; hij verborg een dolk onder zijn kleed en ging op weg. Toen hij in het kamp was gekomen, bleef hij staan dicht bij de zetel van de koning, te midden van een dichte menigte. Toevallig werd er soldij uitbetaald aan de soldaten; behalve de koning zat daar de schrijver des konings, ongeveer gelijk gekleed, die druk bezig was en tot wie de soldaten zich in het algemeen wendden. Mucius, die niet durfde vragen, wie van beiden Porsenna was, opdat hij door zijn onbekendheid met de koning zich niet zou verraden, trad toe op hem, naar wie het noodlot hem lokte en doodde de schrijver in plaats van de koning. Hij maakte zich uit de voeten waar hij zich door de verschrikte menigte een weg had kunnen banen met zijn bloedige dolk, maar de trawanten van de koning snelden toe op het geschreeuw, grepen hem en sleurden hem terug naar de zetel van Porsenna; daar stond hij, ook toen te midden van zo grote bedreigingen nog meer vreeswekkend dan bevreesd. Hij sprak: "Ik ben een Romeins burger; mijn naam is Caius Mucius. Als vijand heb ik een vijand willen doden. Mijn moed om te sterven is nu niet geringer dan zo even mijn moed om te doden; dapper te handelen en dapper te lijden, dat is Romeins. En ik ben niet de enige, die deze plannen tegen u koester; achter mij staat een lange rij van mannen, die streven naar dezelfde eer. Wapen u dus, als gij dat wilt, tegen dit gevaar, dat ge uur voor uur zult moeten vechten voor uw leven en een zwaard en een vijand zult aantreffen in de ingang van uw koningstent. Die oorlog verklaren wij u, wij, de jeugd van Rome. Vrees geen veldslag, geen strijd. Het gaat tussen u alleen en één tegenstander, telkens opnieuw."

De koning, ontbrand in toorn en door het gevaar verschrikt, beval met dreigende stem hem in de vlammen te werpen, als hij niet terstond verklaarde op wat voor gevaarlijke hinderlagen hij in zijn raadselachtige woorden doelde. Maar Mucius sprak: "Zie koning, zo kunt ge begrijpen, hoe weinig het lichaam waard is voor hen, die grote roem voor ogen hebben"; en meteen stak hij zijn rechterhand in de brandende offerhaard en liet zijn hand verschroeien met een geestkracht, als was alle gevoel van pijn hem vreemd. De koning verbijsterd door dit wonder sprong op van zijn zetel en gaf bevel de jonge man van het altaar weg te trekken en sprak tot hem: "Ga heen! Ge hebt een daad gewaagd, vijandiger tegen u zelf, dan tegen mij. Ik zou u gelukwensen met uw moed, als die moed pal stond voor mijn vaderland. Nu onthef ik u van de straf, die het oorlogsrecht mij voorschrijft; ik laat u van hier gaan, vrij en ongedeerd."

Mucius antwoordde, als wilde hij de weldaad belonen: "Omdat dapperheid ook door u wordt geëerd, zult ge door een gunst van mij verkrijgen, wat ge met uw bedreigingen niet hebt bereikt. Luister dus: wij, driehonderd man, de edelsten van de Romeinse jeugd, wij hebben samengezworen om u op deze manier te lijf te gaan. Ik heb het eerste lot getrokken; de overigen, naarmate het lot een ieder aanwijst, zullen - elk op zijn tijd - voor u verschijnen, net zolang totdat de fortuin u tot onze prooi heeft gemaakt."

Mucius, die later wegens het verlies van zijn rechterhand de bijnaam Scaevola, d.i. de Linkse, verkreeg, keerde naar Rome terug, weldra door gezanten van Porsenna gevolgd. Zo diep was deze onder de indruk van het gevaar, waaruit slechts het toeval en de vergissing van zijn belager hem voor de eerste keer had gered en zozeer beangstigde hem het vooruitzicht van de strijd om zijn leven, die hij even vaak moest doorstaan, als er samenzweerders over waren, dat hij uit eigen beweging vredesvoorwaarden aan de Romeinen aanbood. Tevergeefs probeerde hij in de voorwaarden op te nemen het herstel van het koningschap der Tarquinii.

[lees het verhaal over Lucretia]

[