[livius]

 

Titus Livius

Vanaf de stichting van de stad I, 57 - 58

Lucretia

(Uit : Barnsteen. Een bundel verhalen uit de klassieke oudheid, vertaald en toegelicht door M. A. Schwartz. MCMLIII, Amsterdam / Brussel, Elsevier.)

Rome rustte zich met inspanning van alle kracht ten oorlog tegen de Rutuli en hun hoofdstad Ardea. De Rutuli waren voor die streek en die tijd een rijk en machtig volk en dit was nu juist de reden van deze oorlog. De koning van Rome, wiens geldmiddelen waren uitgeput door de bouw van prachtige tempels, wilde zich opnieuw verrijken en de vijandige stemming van het volk door oorlogsbuit verzachten. Eerst probeerde hij Ardea stormenderhand te nemen. Toen dat mislukte, bouwde hij verschansingen om de stad en begon hij een belegering.

In de Romeinse legerplaats was - zoals dat gaat in een oorlog, die meer langdurig dan hevig is - veel vrijheid van beweging en de zoons van de koning brachten soms hun vrije tijd samen door met drinkgelagen en feesten. Eens dineerden zij bij Sextus Tarquinius - ook hun neef Tarquinius Collatinus was van de partij -, waar de wijn rijkelijk vloeide en het gesprek kwam op hun vrouwen; ieder zwaaide de hoogste lof toe aan zijn eigen vrouw. Onderlinge wedijver vlamde op, maar Collatinus riep, dat woorden overbodig waren: binnen enkele weinige uren kon men weten, hoezeer zijn Lucretia boven de andere vrouwen uitblonk. "Komaan," zeide hij, "wij zijn jong en sterk; waarom stijgen we niet te paard en onderzoeken we niet met eigen ogen het karakter van onze vrouwen? Geen betere proef dan wat bij de onverwachte komst van haar man zich aan diens blik vertoont." Zij waren door de wijn verhit. "Vooruit! dat doen we," riepen allen en spoorslags draafden zij naar Rome, waar zij aankwamen, toen de duisternis viel. Vandaar reden zij door naar Collatia; daar vonden zij Lucretia, bezig op geheel andere wijze dan de schoondochters van de koning; die hadden zij aangetroffen de tijd zoekbrengend met feestgenoten aan een weelderige maaltijd. Maar Lucretia zat in de huiskamer en was nog op de late avond ijverig bezig met haar slavinnen de wol te spinnen bij het licht van de lamp. De prijs van de wedstrijd der vrouwen was door Lucretia behaald. Zij ontving vriendelijk haar man en de Tarquinii en de zegevierende echtgenoot nodigde de koningszoons gastvrij uit. Daar was het, dat Sextus Tarquinius werd gegrepen door een boze lust om Lucretia met geweld te onteren; haar schoonheid, haar beproefde kuisheid hadden zijn hartstocht geprikkeld. Toen evenwel reden zij na hun overmoedig nachtelijk avontuur naar de legerplaats terug.

Weinige dagen waren verstreken en Sextus Tarquinius keerde zonder dat Collatinus het wist, slechts door één dienaar vergezeld, naar Collatia terug. Niemand vermoedde wat hij van plan was; hij werd gastvrij ontvangen en na de maaltijd naar de logeerkamer geleid. Toen alles in de omtrek veilig scheen en iedereen in diepe slaap lag, trad hij brandend van liefde met getrokken zwaard bij de slapende Lucretia binnen, hij legde zijn linkerhand op de borst van de vrouw en haar in bedwang houdend, sprak hij: "Lucretia, geen woord! Ik ben het, Sextus Tarquinius. Ik heb een zwaard in mijn hand: als ge geluid geeft, zult ge sterven." De vrouw, opgeschrikt uit haar slaap, zag bevende dat nergens hulp was, dat de dood haar van vlak bij bedreigde en Tarquinius begon haar zijn liefde te bekennen; hij smeekte, hij voegde bedreigingen aan zijn smeekbeden toe, hij trachtte met alle middelen haar vrouwelijk hart te doen wankelen. Toen hij zag, dat zij onverzettelijk bleef en ook voor de vrees van de dood niet zwichtte, voegde hij aan de vrees schande toe: hij zou haar doden en een gedode slaaf naakt bij haar leggen, zodat het heten zou, dat zij op een schandelijke echtbreuk was betrapt en ter dood gebracht. Door dit schrikbeeld - als was het een daad van geweld - overwon zijn woeste hartstocht haar vastberaden kuisheid en Tarquinius ging heen, trots op de nederlaag, die hij aan de eer van een vrouw had toegebracht.

Lucretia, diep bedroefd over zulk een ramp, zond een boodschap aan haar vader in Rome en aan haar man in Ardea, of zij wilden komen, elk met één vertrouwde vriend: zij moesten komen en wel ogenblikkelijk; er was iets vreselijks gebeurd. Spurius Lucretius kwam met Publius Valerius, de zoon van Volesus en Collatinus met Lucius Iunius Brutus, met wie hij toevallig op weg was naar Rome, toen de bode van zijn vrouw hem tegenkwam. Zij vonden Lucretia in haar slaapkamer, waar zij bedroefd terneer zat. Toen haar man en haar vader binnentraden, sprongen de tranen haar in de ogen en toen haar man vroeg, of het goed met haar was, zeide zij: "Neen; wat voor goeds kan er zijn voor een vrouw, die haar eerbaarheid heeft verloren? Een andere man heeft, Collatinus, geslapen in uw bed. Maar alleen mijn lichaam is bezoedeld, mijn geest is onschuldig: de dood zal mijn getuige zijn. Maar reikt mij uw rechterhand en belooft mij, dat de echtbreker niet ongestraft zal blijven. Het is Sextus Tarquinius, die - een vijand en geen gast - in de afgelopen nacht gewapend binnendrong en een vreugde genoot, verderfelijk voor mij, maar - als gij mannen zijt - niet minder verderfelijk voor hem."

Allen beloofden het haar plechtig en zij trachtten de zielsbedroefde te troosten door de schuld af te wenden van haar, die gedwongen werd, op hem, die de misdaad bedreef: "de geest," zo zeiden zij, "zondigt, niet het lichaam; waar de bedoeling ontbreekt, is geen schuld." "Gij," zo was haar antwoord, "moet beslissen, wat hem toekomt; ik, al spreek ik mij van de zonde vrij, ik bevrijd mij niet van straf; geen zedeloze vrouw zal voortaan in leven blijven met een beroep op het voorbeeld van Lucretia." De dolk, die zij verborgen hield onder haar kleed, stak zij zich in het hart. Gewond voorover zinkend viel zij stervend neer. Haar man en haar vader slaakten een luide kreet.

 

[lees het verhaal over Scaevola]