DE AESTHEET STREELDE MET PERKAMENTEN VINGERS over de gouden zerkjes op zijn bureau NOODLOT stond er op en ZIEL op een ander, SCHOONHEID, GODDELIJK, GLORIE Niet te vergeten de uitroep, aanroep, machteloosheid : O Dat kunnen ze niet meer, weende hij
tromfantelijk
Uit: Een klein apparaat tegen rechtlijnigheid. Amsterdam, 1975. (Gevonden in: G. Komrij: De Nederlandse poëzie etc. Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 1979.)
|