catullus

carmen V

Vivamus, mea Lesbia, atque amemus,
rumoresque senum severiorum
omnes unius aestimemus assis.
soles occidere et redire possunt:
nobis cum semel occidit brevis lux,
nox est perpetua una dormienda.
da mi basia mille, deinde centum,
dein mille altera, dein secunda centum,
deinde usque altera mille, dinde centum;
dein, cum milia multa fecerimus,
conturbabimus illa, ne sciamus,
aut nequis malus invidere possit,
cum tantum sciat esse basiorum.

 

werkvertaling

Laten wij leven, mijn Lesbia, en laten wij beminnen,
en laten wij de roddels van te strenge oude mannen
allemaal één cent waard achten.
Zonnen kunnen ondergaan en terugkeren:
wanneer het korte licht eenmaal voor ons is ondergegaan,
moeten wij één onafgebroken nacht door slapen.
Geef mij duizend kussen, daarna honderd,
daarna een tweede duizend, dan een volgende honderd,
daarna aldoor weer duizend, daarna honderd.
Dan, wanneer wij vele duizenden hebben gemaakt,
zullen wij die overhoop gooien, om niet te weten,
of opdat geen kwaadaardige jaloers kan zijn,
wanneer hij weet, dat het zoveel kussen zijn.

 

metrum:
hendecasyllabus

vívamús mea lésbia _ átque _ amémus
rúmorésque senúm sevériórum
etc

 

vergelijk :

Aan Lesbia

Laten wij lieven en leven, Lesbia mijn,
En het gepraat van de ernstige grijsaards, zo klein
Als een greintje gelooven, Lesbia mijn;
De zonnen vrij rijzen en neigen ter kimme.
Voor ons, o mijn lief, na 't laatst licht verglimmen
Is 't eeuwige nacht in vereenzaamd rusten.
Dus honderd kusjes, waar wij al duizend keer kusten,
Weer duizend en dan maar weer honderd,
En dan, wen wij duizend maal duizend er kusten,
Sturen we de tel in de war en kussen geruster,
Nu meer geen mens ons kan verontrusten
In nijd, wijl hij wist hóeveel malen wij kusten.

Aart van der Leeuw

 

Leven en liefhebben, Lesbia mijn!
En alle praatjes van deftige heeren
laat die ons niets dan een rookwolkje zijn!

Zonnen gaan onder om weder te keeren;
maar als ons daglicht is ondergegaan,
zal ons het eeuwige duister verteren.

Kus mij dus duizendmaal, spoedig gedaan!
Honderdmaal, duizendmaal, tel je ze alle?
Telkens opnieuw weer van voren af aan!

Als het ons duizelt van al die getallen,
gooien wij 't optellen fluks over boord.
Dan kan geen nijdas ons 't kussen vergallen,
als hij van zooveel tienduizenden hoort.

C. Valerius Catullus, nagevolgd door A. Rutgers van der Loeff.
Boucher - Den Haag. MCMXXXVII.

 

5

Leven, liefste Lesbia, en liefde!
De kwaaie praatjes van betweterige
oude mannen - geven we daar geen duit om!
Zonnen kunnen opkomen en ondergaan,
maar als voor ons eenmaal het korte daglicht
dooft, rest ons één eeuwige nacht van slapen.
Geef me duizend zoenen, en dan honderd, dan
een tweede duizend en een tweede honderd
en nog eens duizend en nog honderd; als we
dan de honderdduizend hebben volgemaakt,
vegen we alles uit: zo weten wij niets
en kan geen boos oog vat op ons hebben
wanneer hij de som onzer zoenen kende.

(Catullus. Verzamelde verzen,
vertaald door Lucette M. Oostenbroek.
Dimensie, Leiden. 1986.)