[vorige] [volgende]

Cassius Dio > XXXVII.4

 

 

 

 

XXXVII.4

Toen zij de rivier al over waren, kregen zij bericht, dat Oroeses er aan kwam. Pompeius wilde hem tot een gevecht verleiden, voordat hij wist met hoeveel man de Romeinen waren. Pompeius was bang, dat Oroeses zich terug zou trekken, als hij daar achter kwam.

Daarom stelde hij de ruiters vooraan op en vertelde hen van tevoren wat zij moesten doen. De overigen stelde hij achter hen op. Zij moesten op hun knieën zitten, zich bedekken met hun schilden en niet bewegen, zodat Oroeses pas zou merken, dat zij er waren, als hij al midden tussen hen in was.

Het plan werkt

En inderdaad, Oroeses dacht dat de ruiters alleen waren en geen partij voor hem. Hij ging het gevecht met hen aan, en toen zij na korte tijd opzettelijk op de vlucht sloegen, ging hij hen op volle snelheid achterna. De voetsoldaten stonden plotseling op. Zij lieten in het midden ruimte vrij, zodat hun eigen mannen veilig konden ontsnappen, maar van de vijanden, die zonder op of om te zien met de achtervolging bezig waren, werd zo een groot aantal omsingeld.

Genadeloos optreden

De soldaten hakten op de omsingelde tegenstanders in. De ruiters maakten een bocht terug, sommige naar rechts, andere naar links, en vielen degenen die nog buiten de omsingeling waren plotseling in de rug aan. Beide groepen, soldaten en ruiters, doodden vele vijanden; anderen, die de bossen in waren gevlucht, verbrandden zij levend. Hun strijdkreet was aldoor :"Ha, de Saturnalia !", omdat de Albanen toen een aanval hadden gedaan.

XXXVII.5

Na dit wapenfeit kon Pompeius gaan en staan waar hij wilde in het land. Hij stond de Albanen een vrede toe, en sloot door middel van onderhandelaars die zij hem gestuurd hadden een verdrag met enkele andere volkeren, die langs de Caucasus tot aan de Caspische Zee woonden. (Het gebergte begint vanaf Pontus en eindigt daar.)

Ook Phraates stuurde hem het verzoek de overeenkomst te vernieuwen. Want hij zag hoe het Pompeius voor de wind ging, zijn onderbevelhebbers waren bezig de rest van Armenia en van dat deel van Pontus te onderwerpen, en Gabinius rukte op zelfs over de Euphrates tot aan de Tigris. Dit alles maakte hem bang voor hen, en hij wilde maar wat graag de overeenkomst bestendigen. Hij bereikte echter niets.

Corduene

De gunstige omstandigheden wekten grote verwachtingen bij Pompeius. Hij voelde minachting voor Phraates, babbelde uit de hoogte met diens ambassadeurs, en eiste het land van Corduene op, dat phraates en Tigranes elkaar betwistten.

De ambassadeurs hadden daar geen instructies over en konden er niets over zeggen. Pmpeius schreef een briefje aan Phraates, wachtte niet tot hem een antwoord werd gebracht, maar stuurde onmiddelijk Afranius naar het land. Zonder te hoeven vechten maakte hij zich er meester van en schonk het aan Tigranes.

Afranius verdwaalt

In strijd met de afspraken met de Parth reisde Afranius door Mesopotamia naar Syria. Hij verdwaalde en had hevig te lijden onder de winter en het gebrek aan voedsel. Zij zouden zijn omgekomen, als de inwoners van Carrhae, Macedonische kolonisten die daar ergens wonen, hem niet hadden opgevangen en verder geholpen.

 

 

 

Cassius Dio > XXXVII.4

[vorige] [volgende]