Caesar, DBG, VI, 13-19

Twee klassen bewoners

In heel Gallië zijn er van die mensen die in enig aanzien en eer staan, twee klassen. Want het lagere volk wordt bijna als slaven beschouwd, dat niets op zichzelf aandurft, (en) bij geen beraad wordt betrokken. De meesten verklaren zich, wanneer ze door schuld of groote/omvang van de belastingen of onrecht van machtigeren worden neergedrukt, tot slaaf (van hen). De edelen hebben ten opzichte van hen al dezelfde rechten die/als meesters ten opzichte van slaven (hebben). Maar van deze twee klassen is de ene (die) van de druïden, de andere (die) van de ridders.

De Druïden
Zij regelen de godsdienstige aangelegenheden, ze verzorgen publieke en particuliere offers, leggen godsdienstige verschijnselen uit. Naar hen stroomt een groot aantal jonge mannen samen om te leren [wegens het leren] en zij zijn bij hen in grote eer. Want over bijna alle publieke en particuliere geschillen beslissen/besluiten zij en, als er een of andere misdaad is begaan, als er een moord is gepleegd, als er over een erfenis of over grenzen een geschil is, beslissen diezelfden/nemen zij ook beslissingen, stellen zij [lett.: besluiten] schadevergoedingen en straffen vast. Als een [of andere] particulier of een volk zich niet aan hun besluit/uitspraak gehouden heeft, ontzeggen zij hun (deelname aan) de offers/offerplechtigheden. Dit is bij hen de zwaarste straf. Zij aan wie (dat) zo is ontzegd, dezen worden als goddelozen en misdadigers beschouwd, hun gaan allen uit de weg, zij ontvluchten de omgang en het gesprek (met hen), opdat ze door een of ander besmetting niets [lett.: niet iets] van schade/enige schade ontvangen/oplopen en er wordt aan hen als ze erom vragen geen recht gegeven en geen enkel ereambt toegekend.
Aan het hoofd van al deze Druïden staat er een, die onder hen het hoogste gezag heeft. Als deze gestorven is, of, als er iemand van de overigen in aanzien uitblinkt, volgt deze (hem) op, of als er meer gelijk zijn, (dan) wordt hij gekozen door een stemming van de Druïden. Soms strijden ze ook met wapens om de heerschappij. Op een bepaalde tijd in/van het jaar gaan ze zitten/houden ze zitting in het gebied van de Carnutes, welke streek als het midden van heel Gallië wordt beschouwd, op een heilige/gewijde plaats. Hier komen van alle kanten allen samen die geschillen hebben en zij gehoorzamen aan hun besluiten en oordelen.

Leer en positie van de Druïden
Men meent dat de leer in Brittannië is uitgedacht [lett.: gevonden] en vandaar naar Gallië is overgebracht, en nu vertrekken zij die die zaak zorgvuldiger willen leren kennen, meestal daarheen om te leren. De Druïden zijn gewoon afwezig te zijn van de oorlog/niet aan een oorlog deel te nemen en ze betalen geen belastingen samen met/zoals de overigen. Zij hebben vrijstelling van militaire dienst en ontheffing van alle(rlei) zaken. Door zulke grote beloningen/voordelen aangevuurd komen er én uit zichzelf velen samen naar de leer/voor onderricht én worden zij door ouders en verwanten (er naartoe) gezonden. Men zegt dat ze daar een groot aantal [van] versregels uit het hoofd leren. Daarom blijven sommigen twintig jaar in de leer. En ze menen dat het niet geoorloofd is dat aan het schrift toe te vertrouwen, hoewel ze in bijna (alle) overige zaken, in publieke en particuliere aangelegenheden, het Griekse schrift gebruiken. Dit schijnen ze mij om twee redenen te hebben ingesteld, omdat ze noch willen dat hun leer verspreid/uitgedragen wordt onder/naar het volk, noch dat zij die leren, vertrouwend op het schrift, minder hun geheugen oefenen: wat bijna de meesten overkomt, nl. dat zij door de steun van het schrift de zorgvuldigheid in/tijdens het uit het hoofd leren en het geheugen laten verslappen. In de eerste plaats willen zij (hun leerlingen) hiervan overtuigen dat de zielen niet vergaan, maar dat ze na de dood overgaan van sommigen naar anderen, en ze menen dat men vooral hierdoor tot moed wordt opgewekt/aangespoord, omdat de vrees voor de dood wordt verwaarloosd. Bovendien discussiëren ze veel over de sterren en de beweging daarvan, over de omvang van het heelal en de aarde, over de aard der dingen, over de kracht en de macht van de onsterfelijke goden en geven ze dat door aan de jeugd.

Ridders
De andere klasse is (die) van de ridders. Deze doen, wanneer de noodzaak er is en er zich een of andere oorlog voordoet (wat voor de komst van Caesar bijna jaarlijks placht te gebeuren, namelijk dat zij óf zelf onrecht deden óf aangedaan (onrecht) afweerden) allen mee met de oorlog, en naarmate iemand van hen door afkomst en bezit aanzienlijker is, zo heeft hij meer knechten en horigen om zich heen. Dit kennen zij als de enige (vorm van) invloed en macht.

Mensenoffers
Het volk van de Galliërs is in zijn geheel zeer in de ban van het geloof en om deze reden offeren zij die door nogal ernstige ziektes getroffen zijn en die zich in gevechten en gevaren bevinden, óf mensen bij wijze van offerdieren óf ze beloven/zweren dat ze die zullen offeren en als dienaren bij deze offers maken zij gebruik van de Druïden, omdat zij menen dat, als er voor het leven van een mens niet een mensenleven wordt teruggegeven, de macht van de onsterfelijke góden niet verzoend kan worden en zij hebben van staatswege offers van dezelfde soort ingesteld. Sommigen hebben beelden met/van een enorme omvang, waarvan zij de ledematen, met wilgentwijgen (samen) gevlochten, vullen met levende mensen. En nadat deze (beelden) in brand gestoken zijn, sterven de mensen door het vuur omgeven. Zij menen dat de straffen van hen die tijdens diefstal of een beroving of een (of ander) vergrijp gepakt zijn, aangenamer zijn voor de onsterfelijke góden. Maar wanneer de voorraad van dat soort te kort is geschoten/schiet, verlagen zij zich zelfs tot straffen van onschuldigen.

Verering van de goden
Van de goden vereren zij vooral Mercurius. Van hem/deze zijn er zeer veel beelden: ze zeggen dat hij de uitvinder is van alle kunsten, dat hij de gids is de op wegen en tochten en ze menen dat hij zeer grote kracht/invloed heeft wat betreft/op het verdienen van geld en op de handel. Na hem (vereren zij) Apollo en Mars en Jupiter en Minerva. Over hen hebben zij bijna/ongeveer dezelfde mening als de overige volkeren: dat Apollo de ziektes verdrijft, dat Minerva de beginselen bijbrengt van handenarbeid en kunstvaardigheid, dat Jupiter de heerschappij heeft/voert over de hemelingen en dat Mars de oorlogen bestuurt. Aan hem wijden zij, wanneer zij besloten hebben door middel van/in een gevecht te strijden, meestal dat wat zij in de oorlog genomen/buitgemaakt hebben. Wanneer zij gewonnen hebben, offeren zij de buitgemaakte levende wezens en brengen zij de overige zaken samen naar één plaats. Bij veel stammen is het mogelijk op gewijde plaatsen hiervan opgestapelde heuvels te zien; en het is niet vaak gebeurd, dat iemand met verwaarlozing van het geloof [lett.: nadat het geloof verwaarloosd was] het
durfde óf het buitgemaakte bij zich te verbergen óf het (op de stapels) neergelegde weg te nemen en voor deze zaak is een zeer zware straf met foltering vastgesteld/besloten tot een zeer zware straf met foltering.
De Galliërs benadrukken dat zij allen afstammen van Dis als oervader en ze zeggen dat dit door de Druïden is overgeleverd. Om deze reden bepalen zij elke tijdsduur niet door/naar het aantal/getal van de dagen, maar van de nachten. Verjaardagen en het begin van maanden en jaren berekenen ze zo dat de dag op de nacht volgt.

Ouders en kinderen, man en vrouw
Bij de overige levensgewoonten verschillen zij over het algemeen hierin van de overige (volkeren) dat zij niet dulden dat hun kinderen openlijk bij hen komen tenzij wanneer zij volwassen zijn geworden, zodat zij de militaire dienst kunnen uithouden, en ze vinden het schandelijk dat een zoon op kinderleeftijd zich in het openbaar onder de ogen van zijn vader vertoont.
De mannen voegen zoveel geld, (zoveel) als ze van hun vrouwen als bruidsschat hebben
ontvangen, uit/van hun eigen goederen/bezit bij de bruidsschat, nadat een schatting is gemaakt. Van al dat geld wordt gezamenlijk een rekening bijgehouden en de opbrengsten worden bewaard: wie van hen beiden met/in het leven (de ander) overwonnen heeft/het langst heeft geleefd, bij die komt het deel van elk van beiden terecht met de opbrengsten van vroegere tijden. De mannen hebben jegens/ten opzichte van de vrouwen, zoals ten opzichte van hun kinderen, de macht over leven en dood; en wanneer het hoofd van de familie, geboren op een nogal aanzienlijke positie, is overleden, komen zijn verwanten samen, en als de zaak betreffende zijn dood in verdenking komt/verdacht wordt, nemen ze de vrouwen op de manier van slaven een verhoor af en, als (de verdenking) is bewaarheid, doden zij (de vrouwen), nadat ze met vuur en alle(rlei) martelingen zijn gefolterd.

Begrafenisrituelen
De begrafenissen zijn voor/in verhouding tot de levenswijze van de Galliërs schitterend en kostbaar; en alles waarvan ze menen dat het de levenden ter harte is gegaan/dierbaar is geweest, werpen zij in het vuur, ook de levende wezens en een weinig/nog kort voor onze tijd werden slaven en horigen, van wie vaststond dat zij door hen bemind waren, tesamen verbrand, nadat de juiste/behoorlijke begrafenis(plechtigheden) waren voltooid.